vrijdag 27 november 2009

Hesten og solen

Het paard en de zon

Zonzoete klaver knagend
tussen gele tanden
glimlacht het paard met de voorjaarsbries
in de manen.

Zijn blanke lendenen
die de glans van metaal houden,
weerspiegelen de zon
tot de maan als een hoef
langs de hemel gaat.

Uit de bundel “Hesten og solen” - “Het paard en de zon” van Per Højholt, 1949

Als er één dichter is die mijn ervaringen vertolkt en bezingt op het kleine schiereiland Hannæs in de Limfjord, is het wel Per Højholt. Ja, de maan gaat als een hoef langs de hemel ‘s nachts, en werpt metaalglans over het stille landschap. Een hogedrukgebied heeft koude, zonnige poollucht over Nordjylland getrokken. Overdag loop ik in de wind naar het gehucht aan de fjord, terwijl ik onderweg steeds om me heen kijk naar de paarden – veel IJslanders – en de bruine koeien waarvan er een net gekalfd heeft. Het is niet meer dan vijf jaar geleden dat hier niemand wilde wonen en veel huizen er vervallen bij stonden. Met scheefgezakte bordjes: Te Koop… Het mijne was waarschijnlijk het goedkoopste huis van Nordjylland en had al twee jaar in de plaatselijke sufferdjes op de advertentiepagina gestaan, toen ik, tot onuitsprekelijke opluchting van de eigenaar, toesloeg.

Er is niet zo heel veel voor nodig om zo’n traditioneel, geelgekalkt huisje leuk te maken. Nieuwe ramen erin, een paar potten witte verf en nieuwe planken op de vloer. En dan naar buiten. En kijken, kijken, naar het paard en de zon, naar de formaties ganzen, naar de in noordoostelijke richting overhellende bomen – ze hebben het hier zwaar te verduren in de zuidwester - “den jyske blæst”. Kijken naar het lange gras dat golft in de wind. En naar de vogel die klapwiekend probeert vooruit te komen, op exact dezelfde positie boven het omgeploegde veld blijft hangen - en tenslotte maar een andere koers uitzet.
De wind fluit in de schoorsteen, giert door de dakspanten en laat het deksel van de brievenbus klepperen. Sommige mensen wennen er nooit aan, anderen kunnen de wind niet meer missen. De klamme, vieze moerasmist, opgestegen uit de Amsterdamse heipalen, de uitlaatgassen van de honderden kilometers Nederlandse files, de stress en sufheid van de overprikkelde stadsbewoner – alles wordt hier weggeblazen.
Soms is het plotseling een paar uur windstil, meestal omdat er een weersverandering op komst is. Dan loop ik langs het strand en zie hoe het gladde wateroppervlak zich over de mosselschelpen en stenen vouwt. Hoor hoe de golfslag fluisterzacht is geworden. In de verte roept iemand zijn hond. Kom hier, verdomme! In het haventje staan de masten van de zeiljachten rechtop te wachten op de kraan die ze over een paar dagen uit het water zal tillen en op een trailer zetten, allemaal op één namiddag.
Dan is het seizoen voorbij en begint het echte najaar. Ik heb nog even tijd om de tuin – nou ja, tuin, het is meer een flink stuk begroeide grond – te fatsoeneren voor de winter. Gras maaien, struiken bijknippen en de takken netjes in bundels van anderhalve meter lang bijeen binden. Ieder eerste maandag van de maand komt Storskrald, de grofvuilwagen, en neemt het hopelijk allemaal mee. Ook de tuinstoel van Blokker, waar ik deze zomer doorheen ben gezakt.
Als alles klaar is ga ik naar de buren. Søren heeft een hek gemaakt voor "binnendoor" zodat we niet over de weg hoeven wanneer we elkaar bezoeken. Langs de beuken loop ik, langs hun moestuin waar de preien vrolijk uit de grond steken, onder de grote appelboom door. yrsa heeft de meeste appels geraapt, die worden te drogen gelegd. Het tweede hekje is voor de hond Freya. Ze mag niet verder dan tot hier...
In het schemerlicht zie ik hoe voor hun ramen het licht wordt aangestoken. Er is altijd "kaffe på kanden" en op de enorme houten tafel liggen de kranten. Ik kom bijna iedere dag, om te praten, koffie te drinken en ook een beetje om ze in de gaten te houden. Hij heeft suikerziekte en zij heeft Alzheimer.
De zon is onder. Het paard staat op stal. Morgen zijn ze weer samen.

donderdag 26 november 2009

Vesper

De avond meldt
twee gesloten handen
twee lekgesprongen ogen
verzonken in kalk
een gezicht
in de keldermond

wagonbestuurders
roepen op tot gebed
tramvesper
stoot lichtend door de voorsteden

o, deze onvermoeibare walmende pit
van vervlochten ledematen

de opdoemende straten
zenden harde stralen
in de scheppende wielen
stenen razen tegen elkaar
ontsteken het koren

de avond
vormt een hostie van as
in de mond van de dorstende

Henrik Nordbrandt - vert. Inge C. Rohleder

vrijdag 11 september 2009

Septembernacht met deuren

Hoe gedroomde schuifdeuren
witgeschilderd met gekleurde ruitjes
het kind dat spelen moest en zingen
beknelden-
tegelijk was ik te gast, behaaglijk luisterend
naar het stamelen daar voor mij.

Toen viel het griezelboek weer open:
de foto's van de doden, bergen lijken waar een arm uit
stak een been of iets wat daar op leek. Een vrouw was
het geweest die ooit gewoond heeft tussen
schuifdeuren drie hoog
Rivierenbuurt

Terwijl zo'n duizend kilometer verder
buren in het donker fluisterden, van deur tot
deur, kom, er ligt een boot
in Gilleleje die morgenochtend uitvaart.

vrijdag 21 augustus 2009

Nordbrandt

Ik geloof in het toeval

dat alle toevalligheid opheft:

Dagen in reeksen van dagen
die de reeks opheffen

en de toevallige
glimlach in dromen

die van de droom
werkelijkheid maakt

en van de werkelijkheid
toeval

Henrik Nordbrandt

zaterdag 25 april 2009

Heimwee

Al dagenlang staat er op de weerkaart een zonnetje boven Jylland. Moeilijk om hier te zijn, in Amsterdam, in de wetenschap dat alles groeit en bloeit rond mijn huis. Gras, onkruid, hopelijk ook de bomen die ik in het najaar geplant heb. Op 14 mei is het zover. Dan zal de bus 's avonds om kwart over elf weer zacht ronkend vertrekken van het Amstel Station, een lange ongemakkelijke nacht in. Dan drink ik om half zeven de volgende ochtend mijn koffie weer bij de McDonalds in Hamburg. Op het Zentrale Omnibus Bahnhof, temidden van slaperige rugzaktoeristen en dametjes zoals ik, met familie in het noorden van Europa.
Voor het eerst heb ik een open retour gekocht. Dat betekent: ik weet niet wanneer ik terug kom....

vrijdag 20 maart 2009

Fra tulipanernes land, anden del

Hvert år deltog vores skole i højtidlighederne den 4e og 5e mai. Det drejede sig om Anden Verdenskrig.
Vi fik enten en tulipan eller en påskelilje, som vi skulle holde pænt lodret mens vi spadserede roligt (roligt! havde frøkenen sagt) ned til mindestedet. Der stod tre figurer hugget ud i sten, som symboliserede krigen’s sorg, krigen’s kamp og krigen’s et eller andet, det sidste kunne jeg ikke huske. Når vi gik op ad de tre trin til mindestedet skulle vi lægge blomsten ved figurenes fødder og stå ganske stille og tælle til fire (bestemt ikke længere, sagde frøkenen, vi er jo mange) mens vi skulle kikke alvorligt på stenmændende.
Turen ville vare en god halv time. Vi gik i række, to og to, og da vi forlod skolen var hele flokken musestille. Hele ugen havde vi haft timer om krigen.
Om nazisterne, om modsættelseskampen (vores hollandske helte) og om jøderne.
Når der blev talt om jøder, faktisk ved den mindste hentydning, ét ord om jøder eller jødeforfølgelse, plejede jeg at rødme. Jeg ville helst gemme mig under skolebænken. Det var utroligt flovt at være krigsoffer, og alt det andet ævl med antisemitisme. Jeg syntes jeg kunne mærke alle stirrede på mig, hvad de slet ikke gjorde. Det ragede mine kammerater en høstblomst hvad jeg var, hel- eller halvjøde eller kineser.
Da vi var halvvejs kunde jeg ikke holde det ud længere. Jeg stak min tulipan op i vejret, viftede med den og skreg: "Hurra for Hitler!!"
Det virkede rigtigt morsomt, de to h’er. Pludselig stod frøkenen ved siden af mig, hun havde været lige i nærheden.
Så kan du godt gå hjem lige med det samme, sagde hun. Hendes ansigt så meget alvorligt og vred ud.
Det undrer mig meget at netop dú opfører dig på den måde. Det gør mig meget ked af det, og det vil dine forældre også blive. Du kan sige derhjemme at de får et brev fra skolen.
Min skoleveninde, der havde grinet meget, stod ved siden af mig og hviskede: jeg skal nok fortælle dig det hele i morgen. Det er syndt du ikke får sodavand nu.
Skolen havde lovet en sodavand til hver efter højtideligheden. Det var den 4e maj, og meget varmt allerede.
Da jeg kom hjem og forsigtigt åbnede døren til dagligstuen sad min mor ved klaveret og øvede sig til sangtimen. Sikke tidligt du er hjemme, sagde hun, men spurgte heldigvis ikke videre. Tulipanen havde jeg smit væk undervejs. Jeg listede op til mit værelse og skiftede ble på min babydukke. Hun lå der med sin lille trutmund i sit gummiansigt og så meget tilfreds ud.

maandag 16 maart 2009

Als het voorjaar komt...

Oud spoor

Geheime steekwoorden waaien
binnen; even bolt het gordijn
van een vroeger geluid, ritselt
papier. Herinnering, breekbare
beltoon aan deze kant van de
slagboom.

Gevleugelde scheepjes rollen langs
opgeheven routes. Zonlicht glijdt over
geroeste rails. Overgang –

van plaatsnaam naar plaats.

Opnieuw een korte lijn
Varde – Oksbøl?

dinsdag 10 maart 2009

Flystyrt mellem tulipanløg

Sidste uge var der et flystyrt i nærheden af lufthavnen. Folk snakkede om det på gaden, og det var på tv-avis hele dagen. Det er specielt afslappende at se tragedier i fjernsynet. Man føler på en behagelig måde at man slap godt fra denne gang. Bilister så flyet falde ned på jorden da de kørte forbi på motorvejen. De fortæller at det virkede helt som på film men alligevel lidt underligt. Navnligt efter en masse små mennesker gled ned fra nødudgangene ind i marken. Vraget exploderede ikke. Flyselvskabet, som er Tyrkisk, er mistænkt. Derhjemme har de vist nok glemt at fylde benzin på – men årsagen til ulykken blev så også et stort held: vraget futtede ikke af.
Familierne til de døde får traumehjælp og der står masser af psykologer og venter på passagerene der slap ud. Der er også mange sårede. Flere af dem dør nok senere. Så blir der også holdt en mindegudstjeneste, tilrettelagt af regeringen i samarbejde med muslim-ledere. Man rejser måske et mindested ude i marken, mellem viberederne. Hvor man kan lægge blomster. Påskeliljer eller tulipaner. Vi er jo i tulipanernes land.

woensdag 4 maart 2009

Fra tulipanernes land

Beethoven’s gade

Min mand er læge og skal møde på sygehuset kl. 7.30, det er derfor vi går tidligt i seng. Vi holder på hinanden, aer og kysser lidt, og når han er faldet i søvn lister jeg mig ind i stuen. Fra vores sofa er der udsigt til kanalens sorte vand, til slusen der skal justere vandet i byens centrum. Man kan også se viadukten og skimte forbikørende tog med deres to rækker lyse firkantede vinduer. Sporvognen kommer hvert kvarter, indtil midnat. Skinnerne går lige foran opgangen.
Jeg har lagt mig på madrassen ved siden af bogreolen. Det passer fint med reolen lige der – så går det nemt at skifte en bog ud hvis jeg får nok af den. På hylden er plads til overs til læsebriller, vandglas, en sovepille for en sikkerheds skyld og armbåndsur. Når nabomanden på anden sal har venner på besøg ligger der også ørenpropper.

Det er en stue på ca 20 kvm. Det fylder godt med sofasæt, spisebord og reoler. Madrassen kan lige være der. Jeg sidder med puder og halstørklæde og holder bogen lodret oven på dynen som da jeg gik i skole og læste om natten. Min far var også læge. Vi boede i en stille sidegade til Beethovensgade. Den hed selvfølgelig Schubertsgade. Om natten var mine vinduer lige så sorte som her, helt i den anden ende af byen. Jeg er flyttet mange gange men beholdt altid den samme uro og frihed om natten. Somom jeg aldrig rigtig er kommet afsted hjemmefra. Altid må blive boende i det store hus hvor mit værelse lå imellem venteværelset og konsultationen. Hvor jeg spillede kraftig popmusik for at undgå de underlige lyde der kom fra konsultationen. Indtil jeg fik fred efter min far var gået i seng.

vrijdag 20 februari 2009

Een brief aan Steen Steensen Blicher

St. St. Blicher (1782 - 1848) schreef spannende verhalen vol moord en doodslag. Hij was predikant in een dorp temidden van de eindeloze, pas veel later ontgonnen heidevelden in Jylland. Veel van zijn personages komen daar ook vandaan. Maar de hoofdpersoon in zijn "noveller" is de Tijd.

Kære Hr. Blicher,

Hvis det passer at tiden er hovedpersonen i deres noveller, så lader vi denne hovedperson hoppe lidt, så den springer omkring to hundrede år over - og så håber jeg de får mit brev om nogle uger (helt fra Holland til Danmark varede måske længere i Deres tid, det afhænger nok af den offentlige befordring, går postbudet allerede i rødt?)

”Dejlig er jorden,
prægtig er Guds himmel,
skøn er sjælenes pilgrimsgang!”
digtede Deres ven Ingemann, stroferne findes stædig i den Danske Salmebog.

Jorden er bestemt ikke dejlig.
Jeg kan endnu høre min mormors stemme, hun plejede at komme med sådan nogle bemærkninger, og jeg kan se hendes lille, bestemte mund og hendes klare blå øjne somom hun står lige foran mig. Hun hed Solveig og var ellers et rigtigt glad menneske. Men hun lod sig ikke narre af den lyse side af tilværelsen. Hendes mand, kredslæge Rohleder ( i Varde- Skjern- og Blåvandshuk kommune) fortalte hende hvad han havde set og oplevet når han kom hjem igen efter en lang kørsel ud til Vestkysten. Hvor, i begyndelsen af halvtredserne (1950, ikke 1850!) folk endnu havde lokum i baggården, og smed deres affald og skidt og møj i en hob ved siden af laden. De fik alle slags kedlige og farlige sygdomme og kunne ikke forstå at det skete på grund af deres smudsige levemåde. De kunne ikke se sammenhængen. Nogle drak, så kom de galt afsted, fik gæld og deres lille gård eller butik gik nedenom og hjem. Mormor vidste det godt altsammen. Ligesom hun godt vidste at der altid var nogle damer fra Vardes bedre kredse som ville takke nej for indbydelsen til l’hombre- eller bridgegilde. Så sagde hun meget lettet og fornøjet: ”Vi bli’r heldigvis kun femogtyve. Men jeg har da i hvert fald inbudt dem!” For hun kunne ikke lide nogle af damerne. De havde små hatte og store barme og de sladrede.
I Varde's Storegade i halvtredserne gik sommetider en gammel mand meget langsomt op til det pæne anlæg som hed ”Arnbjerg” for at nyde forårssolen lidt, han haltede på en underlig drejende måde, og børnene gik efter ham og råbte ”Gummilår!!” Det måtte han finde sig i.
Lige ud til Arnbjerg lå en stor villa, der boede Hr. og Fru Bülow, de havde ingen børn men masser af penge, Hr. Bülow var direktør på Varde Stålværk. På den anden side lå så et lille bitte hus, det havde til gengæld kun èt værelse, der boede Vulkanus, sådan hed han ikke, men vi kaldte ham Vulkanus, han var nemlig vulkanisør, og hans kone hed Helga. Hun var lille og buttet og rynket som et gammelt æble, hun malede i oliefarver, nydelige blomster i brune eller grå vaser. De havde heller ingen børn, og dertil slet ingen penge, og Vulkanus døde efter en operation på hans prostat. Faktisk en meget enkel og nem operation som gik helt forkert fordi lægen var for gammel til at operere ordentligt, men ikke ville holde op med sin praksis. Der var ingen der turde sige han burde gå på pension, så han forkludrede hele underlivet på den stakkels mand der døde efter en ugestid, han var kun enogtreds år.
Verden er ikke dejlig.

Sidste sommer besøgte jeg min familie i Schweiz. De havde lejet en sommervilla ved Lago Maggiore, lige udenfor Locarno, et rigtig dyrt og lækkert sted, med store ejendomme som ligger i bjergene omkring søen. Der er den flotteste udsigt man kan tænke sig og vores villa havde også udsigt, til vandet, til bjergene på den anden side af søen og til den pæne by nedenfor. Der var både palmer og bougainvilea, det er en smuk blomst som kun findes i Sydeuropa. Om aftenen sad vi på balkonen, fik god vin og så på lysene som tændtes omkring Lago’en og i den dejlige by. Hver morgen når jeg stod op gik jeg ud for at nyde den udsigt.
Men jeg nød den ikke. Det var somom jeg var klistret ind i et yndigt billede som ikke bevægede; selv kunne jeg heller ike bevæge mig. Somom jeg var muret ind i et postkort (et postkort er et billede man sender til venner og slægtninge når man er på ferie). Jeg havde ikke Deres ”Jyllandsbeskrivelse” med på ferie, men hvis jeg havde læst det den gang ville jeg nok ha’ sukket dybt.

” - trindtom forneden det gule Sandhav med dets ubevægelige Bølger, der mod Syden og Norden strækker sig så langt som Øjet når: mod Vesten, Storhavet med sine evigt urolige Vover; mod Østen, på hiin Side Ørkenen, en mørk Stribe af det opdyrkede og beboede Land. En stor Indsøe noget borte i Syden med en Kirke, en Mølle, og nogle Huse på sine Bredder formilder det dødningeagtige i dette store melancholske Naturmalerie –” (XVI – Blaabjerg)

Synes De ikke det er pudsigt, (nej, det synes De nok ikke) sådan som man kan længes efter et gult sandhav (det er faktisk blevet blåt og mørkegrønt det hele, der står masser af graner nu og området hedder ”Blåbjergplantage” ) eller en brun hede - når man befinder sig på det sted der siges er et af de smukkeste i hele Europa? Længes efter en rigtig stiv kuling fra nordvest, med regn og torden, når man sidder og soler sig på en terrasse, hvor varmen formildes af en kølig brise fra den lyseblå Lago? Den store ”indsøe” syd for plantagen, der faktisk ikke er særlig stor mere, hedder nu Filsø, kirken er Henne Kirke (jeg kan bedre lide den end de romanske landsbykirker i Sydschweiz, selvom de minder meget om hinanden, fordi de er så enkle) og møllen er forsvundet, men Henne Mølle Å er der stædig. Det var der min gamle oldemor, som var gået helt i barndom, forsvandt en sen eftermiddag i august. Hun blev fundet af en politihund sent om aftenen (vi var småbørn og skreg af glæde da den stakkels hund blev nødt til at snuse til Oldemors underbukser for at få den rigtige fornemmelse af hendes lugt og følge hendes spor). Hun var blevet fuldstændig kold og stum, fik lungebetændelse og lagde sig hen og døde et par dage senere. Jeg er helt sikker på at hun gik den tur til Henne Mølle Å fordi hun ikke gad leve længere, hun var lige fyldt fireogfirs(sindstyve).

Verden er ikke dejlig, men heller ikke så slem, man skal bare finde en slags ligevægt, synes De ikke? De har også selv skrevet salmer, der er én der findes i den Danske Salmebog fra 1988 (jeg ved ikke om den er optaget i den hel nye Salmebog) - den er anbragt i kapitlen ”Diakoni” og hedder ”Ud går du nu på livets vej”. Den handler nemlig om ligevægt: at bruge men ikke misbruge; at hverken gemme eller bortkaste penge; hverken mistænke eller tro for let; hverken stride eller opføre sig som en kryster. En god samvittighed og stole på Gud, det er det det drejer sig om.
Jeg kan så godt lide Deres enkelte, nøgterne livsanskuelse. Ikke noget med oppustede idealer eller patetisk følsomhed. På den måde ligner de min gamle onkel Svend fra Grenaa (han har boet i København i mange år, han er en meget velhavende sagfører) som hele sit liv blev ved med at være den hovedrystende Jyde der med forundring ser på alt hovedstadshalløj, om det så er moderne kunst, politik (vi har fået mange flere revolutioner efter den Franske som De ikke kunne lide, og de var endnu værre) eller den ”fri kærlighed”. Ligesom Mormor, der plejede at sige at der kunne være måde med galskabet (når vi ville have en flødeskumskage til).

Uheldigvis er det ikke altid nok med denne der ligevægt. Vi plejer at miste balancen mange gange i livet, fordi der sker noget ganske uventet, noget frygteligt. Sommetider er det kærligheden der er frygtelig. Og De har en stor evne til at litterært forberede det frygtelige, med en næsten tilfældig bemærkning, en henkastet iagttagelse eller en rigtig spådom. Eremitten ved Grenaa udtaler sig helt klart (efter han har rådført sig med sin mus). Esben er lidt mindre tydeligt, når han siger til hosekræmmeren: ” – dersom I tvinger Cecil til nogen Anden, gjør i stor synd både mod hende og mig.” Fortælleren har selv allerede før sagt: ”Hende beholde I vist ikke længe.” Herredsfogeden i Vejlby tænker: ”Den Morten Bruus (som ikke fik herredfogedens kæreste) er mig ret en modbydelig Person – jeg veed neppe selv hvorfor --- det er en Slags Ahnelse.” Morten Vinge’s forelskelse, efter hans dejlige kanetur med Sophie (”Dersom hun ikke havde råbt: tenez Martin, arrestez vous, havde jeg kjørt forbi lige til Randers eller til Verdens Ende”) er ikke nogen særlig positiv erfaring: ”Jeg er ikke rigtig frisk. Det er ligesom der laæ en tung Steen på mit Bryst. Maden gaar fra mig, og om Natten kan jeg ikke sove.” Når han til sidst endelig får kysset pigen er det en fejltagelse. Faktisk har han det mindre godt i kærligheden end da han ser de afskyelige pest-ligvogne i Helsingør og må finde sig i at Junker Kristen dør for ham bagefter. Morten husker et salmevers (49:15 – 16) : ”De skal lægges i Graven som Faar, Døden skal fortære dem; men Gud skal forløse min Sjel af Gravens Vold, thi han haver antaget mig, Sela!” Det sidste ved vi stædig ikke hvad betyder men det er nok en slags hurra.

I ”Skytten på Aunsbjerg” bliver tragedien forberedt i måden skytten skildres på. Han er alvorlig, de fleste kan ikke lide ham, fruen vil ikke give ham sine befalinger. Han er en ensom ”Einzelgänger”, iagttager af andres svaghed, derfor kan han afsløre et mord, og gribe ind i et skæbne der alligevel går som det nødvendigvis skal, bare på en anden måde Han gifter sig med en stuepige der er gravid med en anden mand, men dette ægteskab er helt forkert fra starten, det står i en lille bemærkning: ”Dog husker jeg nok, at da han havde fulgt sin Kone til det nye Hjem, vendte han endnu samme Aften, men silde måske, tilbage – ” Vi får ikke at vide hvorfor han tager hjem.
Kære Hr. Blicher, De er fantastisk til at tolke det usagte og underforståede, som først til sidst, når der er gået mange år og hele historiens forløb bliver forklaret, viser sig til at være nøglen til tragedien De vilde fortælle. Det underforstaæde får sin nødvendige udvikling med tiden, der altid får hovedrollen, selv når der måske slet ingen tragedie har fundet sted som i ”Ak! hvor forandret!” eller i ”Jøderne fra Hald” der slutter med glæde og parret der får hinanden. Hvad betyder tiden egentlig for Dem? Er det afsløringen af alt skyld og synd? Eller det omvendte, skal vi bare gennem tiden sikre os den frelse, som er lovet os i Bibelen, og stole på Gud, som De selv digter i salme 330? Mener De det er menneskerne som har ansvaret for al den sorg som vi tilføjer os selv og andre, eller er det en slags grim skæbne – dyrker De det gamle billede af Gud som den almægtige, der i hans retfærdighed straffer mennekerne fordi de er onde? Og når de ikke selv har været onde, så må det være arvesynden.... Hvad er meningen med alle de lidelser Deres novelle-personer sendes på halsen?

De citerer tit Bibelen. Præsten i Vejlbye står for dommeren som Jesus for Pilatus – uskyldig, men det er der ingen der tror på, selv ikke hans ven og svigerfar Erik Sørensen. Mens Pilatus spurgte sig selv ”Hvad er sandhed?” er medspillerne i denne tragedie så overbevist om den gamle tro: ingen straf kan være uden skyld, at præsten finder på en løsning af gåden, en løsning hvori han bliver skyldig – han begik mordet som søvngænger – hellere end at miste denne tro på Guds retfærdighed. På den måde har de vendt helt rundt på den normale kristne tro i deres tid, som blev tolket i pæne historier med en rigtig god moral. Morderen bliver ikke straffet men en uskyldig dør. De er selv præst – det er da næsten også en revolution!
De slutter Moren Vinges dagbog med et andet salmevers (103 : 15 – 17). Det er ikke Morten der citerer, men ”nogen”, en læser i fremtiden. Det er mig der ”skal sukke og sige: ”Anlangendes et Menneske, hans Dage ere som Græs; som en Blomster på Marken, så skal han blomstre. Når Veiret farer over det, da er det ikke mere, og dets Sted kjender det ikke mere. Men Herrens Miskundhed er fra Evighed og indtil Evighed.”
De kunne også havet taget Esajas 40 : 6 – 8, der står ”Alt kød er som græs” eller 1e Petersbrev 1 : 24 – 25, der står ikke ”Miskundhed” men ”Herrens Ord” , fordi det er det Nye Testamente. ”Herrens Ord”, det er Kristus, det kan jo være ligemeget, men måske kan De bedst lide det Gamle Testamente... Men citatet som jeg selv syntes er mest kendetegnende for Deres hele værk står i slutningen af ”Skytten på Aunsbjerg”, hvor De én gang til henvender Den til læseren, til mig altså.

”- harmes ikke på mig! Fordi denne lille Historie, der vel neppe kan anslaas højere end til en stor Anecdot, er så stykkeviis, dunkel og sørgelig. Er ikke al vor Kundskab herneden stykkeviis? Er ikke al vor Viisdom dunkel? Og Størstedelen af vor Erfaring – jo lad det kun staa her – sørgelig?”

Det er Paulus’s 1e Korinterbrev. ( 1 Kor. 13 : 8 – 13) Det er det berømte kapitel om kærligheden, som så mange i dag får læst højt til deres kirkelige bryllup. Kundskaben sættes i modsætning til kærlighed, og livet i denne verden i modsætning til den anden verden, ligesom barndommen forsvinder når man bliver voksen. Og så skriver Paulus: ”Nu ser vi jo i et Spejl, i en Gaade, men da skal vi se Ansigt til Ansigt; nu kender jeg stykkevis, men da skal jeg kende fuldt ud, ligesom jeg jo selv er kendt fuldt ud. Så bliver da tro, håb og kærlighed, disse tre, men størst af dem er kærligheden.” I disse vers er tiden hovedperson, sammen med Gud, som forandrer tiden til evigheden, og alt hvad der tilhører tiden, alt forgængelighed, til evigt liv. Dette Korinterbrev har to tidsafsnit, ligesom deres noveller: en hovedhandling i nu’et, set fra et fortæller-jeg, og så en konfrontation senere – utroligt positiv.
Jeg er da næsten sikker på at disse sidste vers hører til alt det ”usagte” i Deres historier. I dag er tro på det hellige for de fleste der lever i Danmark og Holland blevet noget man ikke snakker om, noget flovt. Til gengæld må man gerne sige noget om den dårlige verden. Vi kan have meget glæde af at læse Deres noveller, de er simpelthen moderne.
Mange hilsener, Inge Cohen Rohleder

woensdag 11 februari 2009

De vorstnacht greep in de snaren

De vorstnacht greep in de snaren
tot ze braken

Rammelend vult de dag
onze hoeden
onze harten
onze schoenen
met een droge en vlammende dood

De zwanensporen worden in de
beek aangescherpt
de vissen spannen hun vinnen
met duisternis
en doorboren de drek
met roestbevlekte dolken

Licht dwaalt vrij
door het bos
door het riet
zoekt
iemand
die voorgoed verdween

Groen uitgeslagen hemel
prijkt
op zwarte sokkels.

Tove Meyer, 1967
Vertaling Inge Cohen Rohleder

vrijdag 6 februari 2009

Familie

Als iemand sterft, komt de familie bijeen. De onze bestaat uit een Deens en een Nederlands deel en ik ben de enige die zomaar plotseling op reis kan gaan. Daarom ben ik afgevaardigd om de begrafenis van Jens Høite bij te wonen, geboren op 23 oktober 1915, gestorven op 31 januari 2009.
"Er stille sovet ind" staat in de rouwadvertentie in Berlingske Tidende. Vredig ingeslapen, na een val waarbij hij zijn heup brak. Vanmiddag is de uitvaartdienst, in Hørsholm Kirke en daar wordt hij ook begraven, naast Nina. Het is geen tragedie, wel een afsluiting vol weemoed, hij was de laatste van de generatie van onze grootmoeder Solveig. Ze waren met zes kinderen, geboren aan het begin van de vorige eeuw, opgegroeid in een grote, geelgekalkte villa ten westen van het kasteel Kronborg in Helsingør.
Kai, Ole, Jens, Grethe, Lotte, Solveig.
Op een oud filmpje zie je ze in een kring in het water van de Sont staan, de handen ineengeslagen. Op de achtergrond het Zweedse schiereilandje Kullen. Ze doen een spel dat "Ti tyve tredive" heet - je telt tot honderd in tientallen; bij honderd laten de deelnemers zich onder luid gejuich achterover in het ijskoude water vallen. Oudoom Jens was een echte viking, die ´s zomers en ´s winters ging zwemmen voor hij naar zijn werk ging. Rungsted Kyst, waar hij zich vestigde toen hij met Nina trouwde, ligt aan Øresund - Sont - daar staat ook het huis van Karen Blixen. Het is een wonderschoon gebied, die kuststrook, vol geschiedenis en kultuur.
Jens was hartelijk, gastvrij - altijd correct in dure tweedjasjes gestoken had hij ook iets van een ouderwetse Engelsman. De laatste jaren is hij broos geworden. Zijn zoons zeggen dat hij er geen zin meer in had en in zijn bed in Rigshospitalet lag te wachten. Hij weigerde eten en drinken; het duurde maar drie dagen.
We moeten een tijdperk afsluiten: de villa van Jens en Nina in Rungsted was al jaren geleden verkocht, de jongste zoon Allan is ook al weer grootvader geworden. Wij, de kinderen, die ooit gillend door de tuin renden met de twee Kerndale terriers achter ons aan, zijn nu vijftigers. Vanmiddag staan we om zijn graf.

donderdag 29 januari 2009

Rommel-Johannes, vervolg

Tussen de roestige fietsen en brommers in de tuin van Johannes staan dode bomen. Ze passen goed daar. Alles is ijdelheid, zegt deze tuin, tot stof zullen wij wederkeren, memento mori, afbraak zal uw deel zijn.
Maar die sloopklare iepen kan ik goed gebruiken om mijn houtkachel mee te stoken. Er is trouwens nog iets: als ze weg zijn krijg ik vrij uitzicht over Vesløs Vejle, helemaal tot aan het bos, aan de overkant van de grote weg tussen Thisted en Aalborg. Daarom ga ik Johannes opzoeken in zijn mooie huis aan Arupvej nr. 11. Ze zijn - hoe kan het anders - oude spullen aan het sorteren om in de gigantische schuur te leggen, die bij het huis hoort. (Zou de schuur de doorslag hebben gegeven bij deze aankoop? Fijn, we kunnen weer jaren vooruit met verzamelen!) Johannes en zijn Inger, glimlachend onder haar grijze krullen, zijn er helemaal vóór dat ik hun dode bomen omhak. Want dan hoeven ze dat zelf niet meer te doen. Het blijkt dat ze de bouwval willen verkopen. Verkopen? Een huis waarvan alle ruiten gebroken zijn, waar precies vóór de deur een oude matras ligt, vol gaten die onderdak bieden aan diverse kleine dieren. Waar delen van plastic tuinstoelen zich vleien over een halve tractor uit 1951. Naast een koelkast, met de deur half open. Inderdaad, een scheefgezakt houten bordje met "te koop" kan er ook nog wel bij.
Later hoor ik op de radio dat in de regio Nordjylland verschillende gemeentes begonnen zijn met het aanpakken van bouwvallen. Het is geen gezicht en de half verrotte troep is een broedplaats voor ratten en ander ongedierte. In Hjørring kregen twee eigenaren een aanschrijving. Opruimen, anders doen wij het - op uw kosten. Ik denk dat Rommel-Johannes de bui ook heeft zien hangen.
Een week later gaan Poul Erik (bijgenaamd Polle-met-de-cirkelzaag) en ik aan de gang. We kappen de iepen, verzagen de stammen en ik stapel achter mijn huis voor drie jaar brandhout op. Dan zie ik op een vroege ochtend een enorme grofvuilwagen van de gemeente Thisted uit de mist opdoemen. Met veel lawaai zakt de grijper boven de halve tractor en zet hem in de laadbak. De matras laten de mannen liggen, ondanks mijn smeekbeden - ze komen alleen voor oud metaal. Als de zuidwestenwind 's middags opsteekt beginnen de voorwerpjes, voornamelijk van plastic en piepschuim, die onder de tractor lagen, een rondedans over het weggetje. De buren hebben inmiddels een grote rat zien lopen. In het weekend vind ik een gekreukelde ansichtkaart van Johannes. Of ik geïnteresseerd ben in zijn huisje, het is nu te koop en hij heeft al diverse belangstellenden.
Wie zouden dat zijn?
Ik doe een ansicht in zijn brievenbus met de vraag wat hij gedacht had ervoor te vragen. Met alle buren hebben we al een prijs verzonnen: 100.000 deense kronen (ca 15.000 €) als hij het terrein leeg oplevert, 40.000 als we het zelf moeten opruimen.
Dan krijg ik een mail van Johannes. Hij vraagt 230.000 kronen. En wacht waarschijnlijk op een rijk echtpaar uit Kopenhagen, die alles slopen, de tuin door een tuinarchitect laten opknappen en een design-villa neerzetten....

Wegwandelen

Ze wilde die middag plotseling wandelen. Een ommetje over de landweg en terug langs het hoveniersbedrijf. Kleed je maar goed aan, Mama, zei ik. Het was namiddag en alweer koud. We liepen achterom langs de moestuin en de verweerde palen van de ongebruikte waslijn. Toen ik het ijzeren hekje opende viel er roest af. Dat hek moet nodig geschilderd, dacht ik, maar zei niets. Haar razernij toen ik de wc had laten repareren was indrukwekkend geweest.
De wind woei hard uit het noordoosten, we liepen langzaam. Na een paar minuten gaf ze het op, ze was opeens zo moe, zei ze. Thuis ging ze meteen op de bank liggen en vroeg om een emmertje.
“Ik ben een beetje misselijk.” Haar ogen hield ze gesloten. Het licht van het schilderij boven haar, dat een Groenlands landschap voorstelt, viel op het magere gezicht; sneeuw en ijs weerkaatsten in de rimpels. Haar ene hand was geopend. Toen ik onder de gootsteen naar een teil zocht hoorde ik een vreemd geluid uit de kamer komen. Vanuit de deuropening zag ik dat haar mond open stond, er liep een straaltje uit de mondhoek maar ze braakte niet verder. De hand was weggegleden.
Ik liep de tuin in. Het begon al te schemeren, een paar vogels zongen, de wind was gaan liggen. Ik weet niet hoe lang ik daar gestaan heb, onder de lijsterbesboom, luisterend, terwijl het donker werd en zich een geur van brandend hout over het grasveld verspreidde. De buurvrouw had de kachel aangemaakt.
Mijn moeder ligt binnen, ze is weg en ik moet de dokter bellen. Terwijl ik me omdraaide naar de smalle tuindeur bedacht ik dat dit het afscheid was. Van haar, van het huis, van het dorp. Na de begrafenis zou ik weggaan en waarschijnlijk niet meer terugkomen.
Ze lag stil uitgestrekt. Ik maakte haar gezicht schoon en legde de hand terug. Ik keek lang naar haar gezicht. Goed gedaan, zei ik.

maandag 26 januari 2009

Eerste jaar - een verhaal uit de provincie

Rigmor Lund Vesterport: Det første år.
Uit de verhalenbundel “Korte noveller”

Over het pad schiet de schaduw van een V langs, een formatie korte geboortekreten. Ganzen op weg naar het noorden?
De geboorte, benen gespreid als de letter V, oerschreeuw in lijfelijke vorm.

- Maar de voogdijzaak heb ik indertijd verloren.
Het was een woensdag, de dag dat ik het rapport heb ondertekend en mij akkoord heb verklaard met de uitspraak over de toewijzing van de ouderlijke macht. De zitting vond plaats in het lichtblauw gekalkte gebouw aan de rand van het stadspark.
De maatschappelijk werkster bood me een stoel aan tegenover haar en haar collega. Een mooie vrouw, met bruin krullend haar en een trui met olifantjes in het breipatroon. De andere had een grote bril op, een samengeknepen mond en een blonde vlecht. Ze was misschien stagiaire want ze zei niets. We zaten aan een lichte houten tafel. Er stonden lege bekertjes op maar ik kreeg geen koffie aangeboden. Het was ten slotte ook maar een formaliteit, ze konden bij voorbaat op mijn medewerking rekenen.
Hoewel de inhoud van het rapport mij al bekend was uit een concept dat van te voren was opgestuurd, heeft ze alles nog een keer voorgelezen. Het ging er om dat er geen onwaarheden in stonden. Ook dat had in de brief gestaan. Ik had het recht protest aan te tekenen, mochten er feiten veranderd, niet genoemd of ten onrechte toegevoegd zijn. Ik had me al eerder gerealiseerd dat het geen zin had nog met suggesties te komen betreffende de waarheid. Alles had zich afgespeeld zoals het hier uitgetypt stond. De picknick, op een koude dag in februari, mét de pasgeborene – een accent, al had het me veel erger geleken om te gaan picknicken en de baby alleen thuis te laten. De aanwezigheid, bij voornoemde picknick, van de vader van het kind, die zich toen al ongerust had gemaakt. De diepe slaap en de ziekenhuisopname. De rij potjes boven mijn wastafel. Het ontslag, dat ik al veel eerder, na de bevalling zélf genomen had – dat accent had alweer boekdelen gesproken. Overdag hadden de buren de baby horen huilen, urenlang. (De nachten die ik door had gebracht tussen de zachte doppen van mijn koptelefoon, om ten slotte te gaan slapen met mijn kind naast me, hebben ze niet vermeld.)
Zo was alles opgeschreven. Ik heb er geen speld tussen kunnen krijgen.
Dat ik in de val was gelokt, dat het jonge, hardwerkende stel, aan wie mijn zoon nu officieel was toegewezen, mij had vergiftigd met mijn eigen merk slaappillen, had ik al gezegd op de eerste zitting. Het was nu een alinea geworden en terecht gekomen in het hoofdstukje “Onderzoek moeder”. Paranoïde wanen. (Hij had zich gewroken en hij had dat heel doordacht gedaan.) Zijn vriendin was kleuteronderwijzeres. Er was een omgangsregeling vastgesteld: op zaterdag, om de week, van half tien tot half zes. Na drie maanden zou de omgang tussen moeder en kind geëvalueerd worden.
Daarop is de ondertekening gevolgd. Ik heb alleen namen gezien, voluit geschreven en vet gedrukt. Nils Lund Vesterport, geboren op een datum een half jaar eerder. Steen Eriksen, de vader. Majbritt Wegner, partner van vader. Mijn eigen naam, per heden ontheven uit de ouderlijke macht.
De beide maatschappelijk werksters hebben plechtig geglimlacht. Ze wilden me trouwens graag helpen met een doorverwijzing naar een begeleider van het arbeidsbureau. Zodat ik een nieuwe start kon maken en langzamerhand meer verantwoordelijkheid voor mijn zoon zou kunnen nemen.
Het was een opluchting om weer buiten te staan. In de struiken langs het vrijerspad, dat om het meertje loopt, zongen vogels. Ik ben nog een tijd in het park gebleven, drie keer om het meertje gelopen, de laatste keer in tegenovergestelde richting. Achter het bosje rezen door het groen heen de eerste huizen op van de buurt waar ik Nils voortaan eens in de veertien dagen, op zaterdagochtend half tien, zou ophalen. Zijn nieuwe ouders woonden niet aan het park, maar een paar blokken verder. Ik had er ’s nachts meerdere keren rondgelopen. Nu zou ik er overdag komen, het tuinpad opgaan, aanbellen bij het grote metalen naambord. Steen had praktijk aan huis, in een lage aanbouw. Misschien heeft dat ook een rol gespeeld. Er is altijd iemand thuis daar. Wakker, aangekleed. Ik was vergeten te vragen of ik de eerstkomende zaterdag al verwacht werd, of pas in de week daarop. Men had mij daar ook niets over gezegd. Hopelijk stond er iets over in de definitieve versie die nog toegestuurd zou worden. Hopelijk kwam die vóór zaterdag.

Ik weet zeker dat ik vrijdag om twee uur ’s middags gebeld heb, vanuit de telefooncel bij het postkantoor. Dat ik me de naam van de maatschappelijk werkster niet herinnerde, alleen de trui met olifantjes, en zo gauw de juiste pagina van het rapport, waar de namen van de medewerkers stonden, niet kon vinden, gaf niet. Het hele team was nu toch in vergadering. Ze zouden me vóór vijf uur terugbellen. Ze kunnen me niet bellen want ik heb geen telefoon thuis, heb ik gezegd. Ik ben naar het lichtblauwe kantoor gegaan en heb gewacht. Er was niemand meer. Het was half vier. Ik heb gewacht tot half vijf en ben naar huis gegaan om te slapen. De week daarop heb ik de officiële brief gekregen. De datum van het eerste bezoek was met rood aangestreept. Op een aparte, toegevoegde pagina stond het aanbod van begeleiding bij de omgang met mijn zoon. De vader en zijn partner waren zaterdagochtend tot twaalf uur dertig thuis blijven wachten. Ten slotte hadden ze hun plannen veranderd en Nils meegenomen naar hun tuinhuis, na een bericht te hebben ingesproken op het nummer van de kinderbescherming. Ze waren niet optimistisch over de omgangsregeling, hadden ze er aan toegevoegd.
Toch heb ik het nog een aantal maanden volgehouden, onder begeleiding. Of Nils mij ooit heeft herkend als zijn moeder heb ik nooit geweten. Een keer heb ik er naar gevraagd en men zei me dat één dag per twee weken natuurlijk niet genoeg was om een band op te bouwen, maar dat de regeling heel goed kon worden uitgebreid. Dat zou helemaal aan mij liggen. Het was een zinnetje dat ze voortdurned herhaalden: je hebt alles in je eigen hand. Vreemd, eigenlijk.
Ik kan me niet meer herinneren wat me heeft doen besluiten naar het noorden van het land te verhuizen om daar de opleiding bosbouw te gaan doen. Achteraf denk ik dat het de vriendelijkheid geweest is waarmee men mij tegemoet trad.
De begeleider met zijn opbeurende adviezen. Majbritt, met haar moederlijke, beslist niet meewarige glimlach. Steen, die correct en rustig praatte als hij uitlegde wat er veranderd was in het menu of de slaaptijden van Nils. Het heeft allemaal het meeste weg gehad van een verzorgend team dat de patiënt de naderende dood verzwijgt.

Vertaling: Inge C. Rohleder

zondag 25 januari 2009

Rommel-Johannes

Schuin tegenover mij, aan Gammel Feggesundvej 42, woonde ooit Rommel-Johannes, een aan lager wal geraakte fietsenmaker die 376 fietswrakken en 224 brommerwrakken in zijn achtertuin heeft laten roesten. Daarna is hij langzamerhand door de vloer van zijn huisje gezakt. En toen de onderdelen, kranten en tijdschriften, potten, pannen en vuile borden tot de zolder reikten en de lege flessen het lopen bemoeilijkten, bleef hij gewoon binnen zitten. Af en toe kwamen er nog klanten met een fiets. Hij wist alles te vinden, dat wel. Een nieuwe binnenband, merk Speedy, binnenmaat anderhalve duim? Rommel-Johannes zette drie stappen in oostelijke richting en haakte met zijn wandelstok een binnenband van een rek dat aan het plafond hing. Schroeven en moeren had hij op maat gesorteerd in zijn keukenlade. Onderdelen voor reeds lang niet meer geproduceerde tractoren bewaarde hij in het schuurtje, dat via sluiproutes nog te bereiken was. In de tuin had hij twintig jaar geleden een kapotte motorfiets tegen een jonge iep gezet. De iep groeide, de motorfiets niet. De iepentakken strekten zich door het voertuig heen in noordoostelijke richting - de wind waait hier immers altijd uit het zuidwesten - en nu is het een tweedelig modern kunstwerk geworden, een gematerialiseerd huwelijk van organisch en anorganisch beeld, een hybride zonder opzet van de hand van de wonderlijke Johannes.
Ooit (heel vroeger) zat Johannes bij de luchtmacht. Hij heeft ook de Nijmeegse Vierdaagse gelopen, in het uniform van zijn eenheid.
Toen hij echt aan de grond zat en ook het laatste raam in zijn huisje stukwoei en met plastic zakken dichtgestopt was, kwam zijn reddende engel.
Inger uit Aarhus.
Zij zag dat hij, met of zonder rommel, een goed mens is, en van een grapje houdt. Zij had misschien ook een beetje geld, dat ze niet in haar eentje wilde uitgeven. Zij zag door de baard van een week en de vieze overall heen, en ze zag dat Johannes er eigenlijk goed uitziet, zeker voor zijn leeftijd. Inger nam hem; en ze kochten een huis verderop, met uitzicht op Arup Vejle, het grote vogelwater dat is ontstaan na een mislukte inpoldering van de Limfjord aan het begin van de vorige eeuw. Denen kunnen niet inpolderen. Daarom zijn er aan de Limfjordkust heel veel "vejles". Ondertussen zakte het oorspronkelijke Johannes-rommelhuis in elkaar. Op nummer 53, precies tegenover, staat een aardig lichtblauw geschilderd boerenhuis dat de laatste tientallen jaren, met het voortschrijden van het verval bij de overbuurman, alsmaar in waarde is gedaald. Ten slotte was het zo goedkoop dat het binnen bereik kwam van Rasmus en Henriëtte, twee zwijgzame regiobewoners met overgewicht. Zij kijken nu iedere dag die God hen geeft tegen de bouwval van Johannes aan. Terwijl hij zelf, met zijn Inger, plannen maakt voor een panoramaruit op de eerste verdieping, zodat ze uitzicht hebben tot óver Arup Vejle, tot de bossen van Østerild. (Wordt vervolgd)

dinsdag 13 januari 2009

Thisted - Biblioteket

Thisted is een havenstadje aan de Limfjord, met een oud centrum dat net niet helemaal verpest is door een gloednieuwe shopping-mall op Store Torv. De bibliotheek ligt een paar honderd meter boven de oude stad. Vanuit de winkelstraat gaan wat stegen en traptreden naar een pleintje en een park. Daar ligt het gebouw, waar een aantal grote schilderijen van Jens Søndergaard in de hal hangen.
Alle bibliotheken hebben sinds een week al hun exemplaren van Inger Christensen uitgeleend. Als een auteur sterft is er altijd een run op het werk, en ik denk dat die belangstelling niet zal afnemen. In veel westeuropese kranten is deze week aandacht besteed aan het overlijden van wat een van de grootste dichters van de moderne tijd wordt genoemd.

Hier het slot van Christensen's "Gedicht over de dood":

de pasgeborene is als
een bovenaards schepsel dat
eerst als hij door ziekte
getroffen wordt lijkt op

een mensenkind
geef ons de ruimte om
een sterfelijke vorm van
onsterfelijkheid
lief te hebben

zoals de diepte het water
opheft tot een bron
zo heffen de doden de levenden
op om te drinken

vertaling Inge Cohen Rohleder

woensdag 7 januari 2009

In memoriam Inger Christensen

Du strejfede det usynlige
på svanevinger

rejs videre
spruttende skum
i dine egne farvebølger


Je streek langs het onzichtbare
op zwanenvleugels

reis verder
sproeiend schuim
in jouw eigen kleurgolven