donderdag 29 januari 2009

Rommel-Johannes, vervolg

Tussen de roestige fietsen en brommers in de tuin van Johannes staan dode bomen. Ze passen goed daar. Alles is ijdelheid, zegt deze tuin, tot stof zullen wij wederkeren, memento mori, afbraak zal uw deel zijn.
Maar die sloopklare iepen kan ik goed gebruiken om mijn houtkachel mee te stoken. Er is trouwens nog iets: als ze weg zijn krijg ik vrij uitzicht over Vesløs Vejle, helemaal tot aan het bos, aan de overkant van de grote weg tussen Thisted en Aalborg. Daarom ga ik Johannes opzoeken in zijn mooie huis aan Arupvej nr. 11. Ze zijn - hoe kan het anders - oude spullen aan het sorteren om in de gigantische schuur te leggen, die bij het huis hoort. (Zou de schuur de doorslag hebben gegeven bij deze aankoop? Fijn, we kunnen weer jaren vooruit met verzamelen!) Johannes en zijn Inger, glimlachend onder haar grijze krullen, zijn er helemaal vóór dat ik hun dode bomen omhak. Want dan hoeven ze dat zelf niet meer te doen. Het blijkt dat ze de bouwval willen verkopen. Verkopen? Een huis waarvan alle ruiten gebroken zijn, waar precies vóór de deur een oude matras ligt, vol gaten die onderdak bieden aan diverse kleine dieren. Waar delen van plastic tuinstoelen zich vleien over een halve tractor uit 1951. Naast een koelkast, met de deur half open. Inderdaad, een scheefgezakt houten bordje met "te koop" kan er ook nog wel bij.
Later hoor ik op de radio dat in de regio Nordjylland verschillende gemeentes begonnen zijn met het aanpakken van bouwvallen. Het is geen gezicht en de half verrotte troep is een broedplaats voor ratten en ander ongedierte. In Hjørring kregen twee eigenaren een aanschrijving. Opruimen, anders doen wij het - op uw kosten. Ik denk dat Rommel-Johannes de bui ook heeft zien hangen.
Een week later gaan Poul Erik (bijgenaamd Polle-met-de-cirkelzaag) en ik aan de gang. We kappen de iepen, verzagen de stammen en ik stapel achter mijn huis voor drie jaar brandhout op. Dan zie ik op een vroege ochtend een enorme grofvuilwagen van de gemeente Thisted uit de mist opdoemen. Met veel lawaai zakt de grijper boven de halve tractor en zet hem in de laadbak. De matras laten de mannen liggen, ondanks mijn smeekbeden - ze komen alleen voor oud metaal. Als de zuidwestenwind 's middags opsteekt beginnen de voorwerpjes, voornamelijk van plastic en piepschuim, die onder de tractor lagen, een rondedans over het weggetje. De buren hebben inmiddels een grote rat zien lopen. In het weekend vind ik een gekreukelde ansichtkaart van Johannes. Of ik geïnteresseerd ben in zijn huisje, het is nu te koop en hij heeft al diverse belangstellenden.
Wie zouden dat zijn?
Ik doe een ansicht in zijn brievenbus met de vraag wat hij gedacht had ervoor te vragen. Met alle buren hebben we al een prijs verzonnen: 100.000 deense kronen (ca 15.000 €) als hij het terrein leeg oplevert, 40.000 als we het zelf moeten opruimen.
Dan krijg ik een mail van Johannes. Hij vraagt 230.000 kronen. En wacht waarschijnlijk op een rijk echtpaar uit Kopenhagen, die alles slopen, de tuin door een tuinarchitect laten opknappen en een design-villa neerzetten....

Wegwandelen

Ze wilde die middag plotseling wandelen. Een ommetje over de landweg en terug langs het hoveniersbedrijf. Kleed je maar goed aan, Mama, zei ik. Het was namiddag en alweer koud. We liepen achterom langs de moestuin en de verweerde palen van de ongebruikte waslijn. Toen ik het ijzeren hekje opende viel er roest af. Dat hek moet nodig geschilderd, dacht ik, maar zei niets. Haar razernij toen ik de wc had laten repareren was indrukwekkend geweest.
De wind woei hard uit het noordoosten, we liepen langzaam. Na een paar minuten gaf ze het op, ze was opeens zo moe, zei ze. Thuis ging ze meteen op de bank liggen en vroeg om een emmertje.
“Ik ben een beetje misselijk.” Haar ogen hield ze gesloten. Het licht van het schilderij boven haar, dat een Groenlands landschap voorstelt, viel op het magere gezicht; sneeuw en ijs weerkaatsten in de rimpels. Haar ene hand was geopend. Toen ik onder de gootsteen naar een teil zocht hoorde ik een vreemd geluid uit de kamer komen. Vanuit de deuropening zag ik dat haar mond open stond, er liep een straaltje uit de mondhoek maar ze braakte niet verder. De hand was weggegleden.
Ik liep de tuin in. Het begon al te schemeren, een paar vogels zongen, de wind was gaan liggen. Ik weet niet hoe lang ik daar gestaan heb, onder de lijsterbesboom, luisterend, terwijl het donker werd en zich een geur van brandend hout over het grasveld verspreidde. De buurvrouw had de kachel aangemaakt.
Mijn moeder ligt binnen, ze is weg en ik moet de dokter bellen. Terwijl ik me omdraaide naar de smalle tuindeur bedacht ik dat dit het afscheid was. Van haar, van het huis, van het dorp. Na de begrafenis zou ik weggaan en waarschijnlijk niet meer terugkomen.
Ze lag stil uitgestrekt. Ik maakte haar gezicht schoon en legde de hand terug. Ik keek lang naar haar gezicht. Goed gedaan, zei ik.

maandag 26 januari 2009

Eerste jaar - een verhaal uit de provincie

Rigmor Lund Vesterport: Det første år.
Uit de verhalenbundel “Korte noveller”

Over het pad schiet de schaduw van een V langs, een formatie korte geboortekreten. Ganzen op weg naar het noorden?
De geboorte, benen gespreid als de letter V, oerschreeuw in lijfelijke vorm.

- Maar de voogdijzaak heb ik indertijd verloren.
Het was een woensdag, de dag dat ik het rapport heb ondertekend en mij akkoord heb verklaard met de uitspraak over de toewijzing van de ouderlijke macht. De zitting vond plaats in het lichtblauw gekalkte gebouw aan de rand van het stadspark.
De maatschappelijk werkster bood me een stoel aan tegenover haar en haar collega. Een mooie vrouw, met bruin krullend haar en een trui met olifantjes in het breipatroon. De andere had een grote bril op, een samengeknepen mond en een blonde vlecht. Ze was misschien stagiaire want ze zei niets. We zaten aan een lichte houten tafel. Er stonden lege bekertjes op maar ik kreeg geen koffie aangeboden. Het was ten slotte ook maar een formaliteit, ze konden bij voorbaat op mijn medewerking rekenen.
Hoewel de inhoud van het rapport mij al bekend was uit een concept dat van te voren was opgestuurd, heeft ze alles nog een keer voorgelezen. Het ging er om dat er geen onwaarheden in stonden. Ook dat had in de brief gestaan. Ik had het recht protest aan te tekenen, mochten er feiten veranderd, niet genoemd of ten onrechte toegevoegd zijn. Ik had me al eerder gerealiseerd dat het geen zin had nog met suggesties te komen betreffende de waarheid. Alles had zich afgespeeld zoals het hier uitgetypt stond. De picknick, op een koude dag in februari, mét de pasgeborene – een accent, al had het me veel erger geleken om te gaan picknicken en de baby alleen thuis te laten. De aanwezigheid, bij voornoemde picknick, van de vader van het kind, die zich toen al ongerust had gemaakt. De diepe slaap en de ziekenhuisopname. De rij potjes boven mijn wastafel. Het ontslag, dat ik al veel eerder, na de bevalling zélf genomen had – dat accent had alweer boekdelen gesproken. Overdag hadden de buren de baby horen huilen, urenlang. (De nachten die ik door had gebracht tussen de zachte doppen van mijn koptelefoon, om ten slotte te gaan slapen met mijn kind naast me, hebben ze niet vermeld.)
Zo was alles opgeschreven. Ik heb er geen speld tussen kunnen krijgen.
Dat ik in de val was gelokt, dat het jonge, hardwerkende stel, aan wie mijn zoon nu officieel was toegewezen, mij had vergiftigd met mijn eigen merk slaappillen, had ik al gezegd op de eerste zitting. Het was nu een alinea geworden en terecht gekomen in het hoofdstukje “Onderzoek moeder”. Paranoïde wanen. (Hij had zich gewroken en hij had dat heel doordacht gedaan.) Zijn vriendin was kleuteronderwijzeres. Er was een omgangsregeling vastgesteld: op zaterdag, om de week, van half tien tot half zes. Na drie maanden zou de omgang tussen moeder en kind geëvalueerd worden.
Daarop is de ondertekening gevolgd. Ik heb alleen namen gezien, voluit geschreven en vet gedrukt. Nils Lund Vesterport, geboren op een datum een half jaar eerder. Steen Eriksen, de vader. Majbritt Wegner, partner van vader. Mijn eigen naam, per heden ontheven uit de ouderlijke macht.
De beide maatschappelijk werksters hebben plechtig geglimlacht. Ze wilden me trouwens graag helpen met een doorverwijzing naar een begeleider van het arbeidsbureau. Zodat ik een nieuwe start kon maken en langzamerhand meer verantwoordelijkheid voor mijn zoon zou kunnen nemen.
Het was een opluchting om weer buiten te staan. In de struiken langs het vrijerspad, dat om het meertje loopt, zongen vogels. Ik ben nog een tijd in het park gebleven, drie keer om het meertje gelopen, de laatste keer in tegenovergestelde richting. Achter het bosje rezen door het groen heen de eerste huizen op van de buurt waar ik Nils voortaan eens in de veertien dagen, op zaterdagochtend half tien, zou ophalen. Zijn nieuwe ouders woonden niet aan het park, maar een paar blokken verder. Ik had er ’s nachts meerdere keren rondgelopen. Nu zou ik er overdag komen, het tuinpad opgaan, aanbellen bij het grote metalen naambord. Steen had praktijk aan huis, in een lage aanbouw. Misschien heeft dat ook een rol gespeeld. Er is altijd iemand thuis daar. Wakker, aangekleed. Ik was vergeten te vragen of ik de eerstkomende zaterdag al verwacht werd, of pas in de week daarop. Men had mij daar ook niets over gezegd. Hopelijk stond er iets over in de definitieve versie die nog toegestuurd zou worden. Hopelijk kwam die vóór zaterdag.

Ik weet zeker dat ik vrijdag om twee uur ’s middags gebeld heb, vanuit de telefooncel bij het postkantoor. Dat ik me de naam van de maatschappelijk werkster niet herinnerde, alleen de trui met olifantjes, en zo gauw de juiste pagina van het rapport, waar de namen van de medewerkers stonden, niet kon vinden, gaf niet. Het hele team was nu toch in vergadering. Ze zouden me vóór vijf uur terugbellen. Ze kunnen me niet bellen want ik heb geen telefoon thuis, heb ik gezegd. Ik ben naar het lichtblauwe kantoor gegaan en heb gewacht. Er was niemand meer. Het was half vier. Ik heb gewacht tot half vijf en ben naar huis gegaan om te slapen. De week daarop heb ik de officiële brief gekregen. De datum van het eerste bezoek was met rood aangestreept. Op een aparte, toegevoegde pagina stond het aanbod van begeleiding bij de omgang met mijn zoon. De vader en zijn partner waren zaterdagochtend tot twaalf uur dertig thuis blijven wachten. Ten slotte hadden ze hun plannen veranderd en Nils meegenomen naar hun tuinhuis, na een bericht te hebben ingesproken op het nummer van de kinderbescherming. Ze waren niet optimistisch over de omgangsregeling, hadden ze er aan toegevoegd.
Toch heb ik het nog een aantal maanden volgehouden, onder begeleiding. Of Nils mij ooit heeft herkend als zijn moeder heb ik nooit geweten. Een keer heb ik er naar gevraagd en men zei me dat één dag per twee weken natuurlijk niet genoeg was om een band op te bouwen, maar dat de regeling heel goed kon worden uitgebreid. Dat zou helemaal aan mij liggen. Het was een zinnetje dat ze voortdurned herhaalden: je hebt alles in je eigen hand. Vreemd, eigenlijk.
Ik kan me niet meer herinneren wat me heeft doen besluiten naar het noorden van het land te verhuizen om daar de opleiding bosbouw te gaan doen. Achteraf denk ik dat het de vriendelijkheid geweest is waarmee men mij tegemoet trad.
De begeleider met zijn opbeurende adviezen. Majbritt, met haar moederlijke, beslist niet meewarige glimlach. Steen, die correct en rustig praatte als hij uitlegde wat er veranderd was in het menu of de slaaptijden van Nils. Het heeft allemaal het meeste weg gehad van een verzorgend team dat de patiënt de naderende dood verzwijgt.

Vertaling: Inge C. Rohleder

zondag 25 januari 2009

Rommel-Johannes

Schuin tegenover mij, aan Gammel Feggesundvej 42, woonde ooit Rommel-Johannes, een aan lager wal geraakte fietsenmaker die 376 fietswrakken en 224 brommerwrakken in zijn achtertuin heeft laten roesten. Daarna is hij langzamerhand door de vloer van zijn huisje gezakt. En toen de onderdelen, kranten en tijdschriften, potten, pannen en vuile borden tot de zolder reikten en de lege flessen het lopen bemoeilijkten, bleef hij gewoon binnen zitten. Af en toe kwamen er nog klanten met een fiets. Hij wist alles te vinden, dat wel. Een nieuwe binnenband, merk Speedy, binnenmaat anderhalve duim? Rommel-Johannes zette drie stappen in oostelijke richting en haakte met zijn wandelstok een binnenband van een rek dat aan het plafond hing. Schroeven en moeren had hij op maat gesorteerd in zijn keukenlade. Onderdelen voor reeds lang niet meer geproduceerde tractoren bewaarde hij in het schuurtje, dat via sluiproutes nog te bereiken was. In de tuin had hij twintig jaar geleden een kapotte motorfiets tegen een jonge iep gezet. De iep groeide, de motorfiets niet. De iepentakken strekten zich door het voertuig heen in noordoostelijke richting - de wind waait hier immers altijd uit het zuidwesten - en nu is het een tweedelig modern kunstwerk geworden, een gematerialiseerd huwelijk van organisch en anorganisch beeld, een hybride zonder opzet van de hand van de wonderlijke Johannes.
Ooit (heel vroeger) zat Johannes bij de luchtmacht. Hij heeft ook de Nijmeegse Vierdaagse gelopen, in het uniform van zijn eenheid.
Toen hij echt aan de grond zat en ook het laatste raam in zijn huisje stukwoei en met plastic zakken dichtgestopt was, kwam zijn reddende engel.
Inger uit Aarhus.
Zij zag dat hij, met of zonder rommel, een goed mens is, en van een grapje houdt. Zij had misschien ook een beetje geld, dat ze niet in haar eentje wilde uitgeven. Zij zag door de baard van een week en de vieze overall heen, en ze zag dat Johannes er eigenlijk goed uitziet, zeker voor zijn leeftijd. Inger nam hem; en ze kochten een huis verderop, met uitzicht op Arup Vejle, het grote vogelwater dat is ontstaan na een mislukte inpoldering van de Limfjord aan het begin van de vorige eeuw. Denen kunnen niet inpolderen. Daarom zijn er aan de Limfjordkust heel veel "vejles". Ondertussen zakte het oorspronkelijke Johannes-rommelhuis in elkaar. Op nummer 53, precies tegenover, staat een aardig lichtblauw geschilderd boerenhuis dat de laatste tientallen jaren, met het voortschrijden van het verval bij de overbuurman, alsmaar in waarde is gedaald. Ten slotte was het zo goedkoop dat het binnen bereik kwam van Rasmus en Henriëtte, twee zwijgzame regiobewoners met overgewicht. Zij kijken nu iedere dag die God hen geeft tegen de bouwval van Johannes aan. Terwijl hij zelf, met zijn Inger, plannen maakt voor een panoramaruit op de eerste verdieping, zodat ze uitzicht hebben tot óver Arup Vejle, tot de bossen van Østerild. (Wordt vervolgd)

dinsdag 13 januari 2009

Thisted - Biblioteket

Thisted is een havenstadje aan de Limfjord, met een oud centrum dat net niet helemaal verpest is door een gloednieuwe shopping-mall op Store Torv. De bibliotheek ligt een paar honderd meter boven de oude stad. Vanuit de winkelstraat gaan wat stegen en traptreden naar een pleintje en een park. Daar ligt het gebouw, waar een aantal grote schilderijen van Jens Søndergaard in de hal hangen.
Alle bibliotheken hebben sinds een week al hun exemplaren van Inger Christensen uitgeleend. Als een auteur sterft is er altijd een run op het werk, en ik denk dat die belangstelling niet zal afnemen. In veel westeuropese kranten is deze week aandacht besteed aan het overlijden van wat een van de grootste dichters van de moderne tijd wordt genoemd.

Hier het slot van Christensen's "Gedicht over de dood":

de pasgeborene is als
een bovenaards schepsel dat
eerst als hij door ziekte
getroffen wordt lijkt op

een mensenkind
geef ons de ruimte om
een sterfelijke vorm van
onsterfelijkheid
lief te hebben

zoals de diepte het water
opheft tot een bron
zo heffen de doden de levenden
op om te drinken

vertaling Inge Cohen Rohleder

woensdag 7 januari 2009

In memoriam Inger Christensen

Du strejfede det usynlige
på svanevinger

rejs videre
spruttende skum
i dine egne farvebølger


Je streek langs het onzichtbare
op zwanenvleugels

reis verder
sproeiend schuim
in jouw eigen kleurgolven