dinsdag 14 oktober 2014

Randloze wolken




In Nederland hebben de wolken geen randen. Polderwolken zijn het, waterige compromissen zonder afgrenzing. Ik heb nu een week achtereen iedere dag de hemel bestudeerd en natuurlijk mistige, heiige dagen vergeleken met heldere; uiteraard heb ik getuurd op verschillende tijdstippen en de subjectieve factor, mijn eigen stemming, van de observatie afgetrokken. Ook in de meest ideale omstandigheden is het een en al pluis, watten, losse eindjes. Het viel me meteen al op toen we na een maand op het land, in de meest noordwestelijke streek van Jutland, waar de wolkenpartijen een groots schouwspel vormen van cumuli, fabeldieren en lustvolle grillen in de meest fantastische kleuren, met hangend hoofd in de file bij Amersfoort stonden en alle tijd hadden om naar buiten te kijken.
Opeens zag ik het.
Geen randen.
Is dat het verschil, dacht ik. Is alles waar ik me gedurende 62 jaar het hoofd over heb gebroken: wát is toch het verschil? Waarom ben ik in Denemarken ‘echt’ en besta ik hier ‘op papier’. Waarom hoef ik in Denemarken niet te schrijven, kan ik volstaan met er gewoon te zijn, en is hier de omweg nodig van een scherp afgetekende witte rand tegen een tafelblad?

Chris van Geel vertaald

Met zijn natuurgebonden taal is Chris van Geel verwant aan de Deense lyriek en nodigt daarom uit tot vertalen.

'Tågen følger med mig, vinden løber mig i forvejen
det mindste træ står og affinder sig,
at ha' glemt hvad jeg plejede at glemme er
ikke umagen værd, alligevel er
dette hvad jeg ejer, hvad omslutter mig og ejede mig.'

De mist loopt met me op, de wind loopt mij vooruit... in elf woorden glijdt heimwee - naar de mist boven het veld en de wind aan de fjord - mijn hart in.
John Donne schreef over een verre geliefde:
Afwezigheid, hoor mijn bezwaar
tegen uw kracht, afstand en duur.

Het ging over een vrouw maar mijn afwezigheid is het ruime, lichte moederland.

donderdag 29 mei 2014

Inzoomen op Febbersted

Nadat ruimtevaarder Wubbo Ockels gestorven was werd zijn dochter geïnterviewd. Op de vraag wat voor haar vader de grootste ervaring op zijn ruimtereizen was geweest antwoordde ze: het zien van de ronde, blauwe, kwetsbare aarde en het sterke besef dat we er verantwoordelijk voor zijn.
Ik stel me een ruimte-telelens voor die inzoomt op Febbersted Kløft, een holle weg tussen twee hoge duinen iets ten oosten van het havenplaatsje Hanstholm. Na de IJstijd lag de zeespiegel door al het smeltwater twintig tot dertig meter hoger dan nu. De zee golfde rond een langgerekt eiland dat Hanstholmen heette. 'Holm' betekent oorspronkelijk ook eiland. Geleidelijk aan heeft de zeeoever zich teruggetrokken en een 'skrænt' gevormd, een steile hoogte die boven het strand hangt.
Er groeien wat struiken en een enkel boompje, er grazen koeien en schapen en een bofkont heeft zijn oorspronkelijke huisje gesloopt en er een droomhuis met grote ramen gebouwd, recht voor een driedimensionaal zeezicht. Er mag verder niets gebouwd worden - een wet die hier al sinds onheuglijke tijden geldt. Dat verklaart de opvallende afwezigheid van strandtenten, koffiepunten, ijscokarren en andere mens-aantrekkende elementen. Mijn Nederlandse vriendinnen klagen hier wel eens over. Na een uur wandelen kom je aan het strand: een lege zandvlakte met allerlei spannende stenen, algen, schelpen en vreemde groeisels, waar de vogels rust en ruimte krijgen. Hè, nu lekker een terrasje! Maar nee. Wie koffie wil moet het zelf meenemen, in een thermosfles. En wie wil zitten kan in een duinpan plaats nemen of moet een klapstoel sjouwen.

Kan een mens nog genieten van de natuur zónder terrasje? Moet er dan altijd aan het eind van de middag een pannenkoekenhuis oprijzen? Wat hebben we eigenlijk nodig om compleet welbehagen te voelen?
Mijn partner kreeg van een oude kennis een overtollig geworden 'melkopschuimer'. Wij waren tot dan toe altijd gewend om met een garde in een steelpannetje de melk op te warmen en schuimend te kloppen. Maar nu verscheen ons na een minuut een dikke, stijfgeklopte laag échte cappucino-melk, waar je cacaopoeder of kaneel op kon strooien. Het smaakte geweldig!
Hij bood aan om me dit wonderinstrument mee te geven naar Denemarken, om ook hier het toppunt van koffiebeleving te ervaren. Later kreeg hij spijt en merkte op dat het 'vast veel te zwaar is voor in je koffer'. Dat was wel heel doorzichtig; ik begreep dat hij inmiddels niet zonder kon en besloot er zelf een aan te schaffen. Dromerig stond ik een dag later bij de melkopschuimerschappen van een grote firma. En opeens begreep ik hoe ons behoeften worden aangeleerd die we daarvoor nooit hadden. En ik voelde - in een lichtend ogenblik van boosheid en verzet - dat ik die melkopschuimer bij nader inzien niet wilde kopen. Kom op zeg, een paar weken geleden wist ik niet eens dat zoiets bestond.
Mijn partner had een beetje spijt van zijn spijt en gaf het ding toch mee. Hij komt ook deze kant op; over een dikke week doen we weer samen met één schuimer. Wubbo's ontroering en de ongerepte kust van Hanstholm geven me dagelijks het besef dat de geneugten van de consumptiedwang groot zijn, maar niet tegen Febbersted Kløft op kunnen.

vrijdag 25 april 2014

Rijtjeshuis in uithoek

Het is een doodgewoon rijtjeshuis in een dorp vlakbij de noordwestelijke punt van Jylland. Had ook in Amsterdam Osdorp kunnen staan, zo'n tuindorpdroom met een woonkamer, een slaapkamer, een keuken en een badkamer. Voor- en achtertuin op postzegelformaat. Buurman links is een oudere heer, vijftig jaar geleden verhuisd naar Denemarken vanuit Hamburg, dat toen nog in puin lag. Hij is helemaal verdeenst, diepbruin van het zitten in zijn voortuin en vol lof over de sociale voorzieningen: pensioen, huursubsidie, gratis gezondheidszorg en de bushalte om de hoek. Aan de andere kant wonen al zes jaar diverse Polen, volgens buurman Horst in wisselende formaties. Momenteel een gezin: twee (hard) werkende ouders en een iets te dik dochtertje dat eindeloos blokjes fietst.

Huren in Ræhr; een kluit huisjes, tegen de helling van een eindmorene uit de ijstijd geplakt, met een 12e-eeuws kerkje, een allang gesloten kruidenierswinkel en wat sociale woningbouw uit 1980. Aan de overkant van de hoofdweg loopt een landweggetje naar de noordkust. Na twee kilometer gaat het over in een grindpad dat uitloopt in een kloof tussen twee enorme duinen. Het is de doorgang in de oude oever van wat ooit een eiland was. Boven het strand dat bezaaid is met hagelwitte kalkstenen verheft zich deze oer-oever als een hoogvlakte vanwaar je steil naar beneden kijkt. In beide richtingen loopt een wandelpad: links naar de haven van Hanstholm, rechts naar de badplaats Vigsø.
De zuidkant van Ræhr vormt de toegang tot Nationalpark Thy, een wildreservaat omringd door bossen, heide en duingebied tot aan de westkust. Doordat de zee aan twee kanten deze noordwestpunt omsluit is het licht hier wonderlijk fel en wit. In de verte staat de vuurtoren, al even wit, traditioneel gebouwd, zoals die uit Virginia Woolfs "To the Lighthouse"...
 In de heuvels van het natuurpark liggen nog boerderijen die in bedrijf zijn. Gierwagens scheuren af en toe langs om elders de mest te verspreiden. Veel boeren hebben onbewerkte stukken land in bezit, uitsluitend om aan de quota te voldoen. In een meertje verderop zijn een paar arbeiders van een grindwinningsbedrijf de hele dag aan het baggeren. Met volgeladen vrachtwagens rijden ze zo nu en dan door het dorp.

Verder is het stil.
A.D. 2014 is stilte een bijna onbetaalbare luxe geworden, zo valt te lezen in weekendbijlages van kranten. Net als écht donkere nacht is échte stilte zeldzaam. Op een van onze zwerftochten langs de noordkust werden we aangesproken door de boswachter. Omdat er zo goed als nooit iemand daar rondloopt wilde hij even weten wie er door zijn gebied wandelde. Op ons enthousiaste relaas over de schoonheid van de duinmeren, de heide en de grijsblauwe zee die zich tot Noorwegen uitstrekt zei hij: dit is het meest verlaten gebied van heel Denemarken.
Laatst had ik een nachtmerrie over iemand die maar doorging en doorging met de volumeknop van diverse geluidsapparatuur harder te zetten. In mijn droom probeerde ik er bovenuit te schreeuwen, razend, wanhopig, machteloos. Hijgend en opgelucht werd ik wakker. Door het open raam van Irisvej 9 klonk alleen het zachte gefluit van een vroege vogel. Als ik het zigzaggende wandelpad naar het bos insla, "Ræhrstien", zijn na een paar minuten alleen nog vogels te horen: hoge alarmkreten van de kieviten, de wonderlijke minimal music van de leeuwerik en, aan de bosrand, het schrille gilletje van een buizerd. Verderop begint het ruisen van de eeuwige westenwind in de dennen.
Stilte is hier nooit doodse stilte. Het is meer een soort bescheidenheid waarin natuurlijke geluiden opeens hoorbaar worden. Tot je eigen ademhaling aan toe.



donderdag 24 april 2014

Een Deense Slauerhoff

Hij heette Henrik Stangerup. Een wat angstig, onhandig jongetje dat ondanks zijn goede verstand altijd met slechte rapporten thuiskwam. Nu zou hij misschien wel naar het speciaal onderwijs zijn verwezen. Altijd was hij op zijn hoede voor "de vijanden" en altijd raakte hij in moeilijkheden. Zijn vader, een bekend literatuurwetenschapper van het aartsconservatieve soort, die tijdens de oorlog een keer een 'onhandig' - nazivriendelijk? - artikel had geschreven, had namelijk veel vijanden. De ouders fluisterden er samen over en als de kinderen, Hanrik en zijn al even begaafde zusje Helle, iets dreigden op te vangen werd er overgeschakeld op Frans.
"Attention, les enfants" zeiden de ouders dan tegen elkaar.

Op het gymnasium las de leraar Deens tijdens een les voor uit een bijzondere roman. "Det forsømte forår"  van de communist Hans Scherfig. Het was een sleutelroman. Henriks vader, Hakon Stangerup, had model gestaan voor een van de hoofdpersonen, een uiterst rechtse, volstrekt belachelijke literatuurprofessor genaamd Harald Horn. De hele klas wist wie er mee bedoeld werd, behalve Henrik zelf. Het hoongelach werd een keerpunt in zijn leven. Hij zou ze wel even iets laten zien. Vol haat jegens het burgerlijke Denemarken schreef hij, eerst als journalist, later als romanschrijver, over de zonnige wereld  rond de Middellandse Zee, waar mensen nog menselijk zijn. Waar niet ergens in de 16e eeuw een dogmatisch protestantisme de bevolking had ondergedompeld in schuldgevoel, angst en weggestopte emoties. Zelf woonde hij jaren in Parijs, waar ook enkele van zijn romans zich afspelen.

Weg uit de bekrompenheid, groeien en bloeien in een andere, inspirerende omgeving. Een Deen met een Slauerhoff-syndroom. Maar ja, je neemt jezelf mee. "Nissen flytter med" zeggen ze hier, de (boze) kabouter verhuist met je mee. Evenals zijn hoofdpersonen leed Stangerup aan heimwee. Met de andere Deense journalisten en schrijvers bracht hij avonden en nachten door in Parijse cafés om te praten over "thuis": het diep gehate artistieke wereldje in Kopenhagen. De verachte uitgevers en galeriehouders die het genie niet zagen van hun hongerige aspirant-kunstenaars.
Uiteindelijk leek het succes binnen handbereik. Met een ruime subsidie vertrok hij naar Brazilië om het beroemdste stuk van Ludwig Holberg - de Deense Molière - te verfilmen. "Erasmus Montanus", over de geestelijke ondergang van een doorgeleerde jongeman, gespeeld door Braziliaanse acteurs. Al voor de première in Kopenhagen werd bekend dat de filmploeg in het dorp aan zee in Bahia nogal wat subsidiegeld had besteed aan uitgaan. Drank, drugs en lekkere wijven, kortom. Denemarken was te klein. Stangerup en zijn film werden uitgekotst. Hoe hij het waagde, van ons belastinggeld!

De deconfiture van zijn romanpersonages bleek een voorafspiegeling van zijn eigen einde. Volstrekt verwaarloosd stierf Henrik Stangerup in een wrak huisje op het eiland Møn aan overmatig alcoholgebruik. Zijn boeken worden niet veel meer gelezen, in tegenstelling tot die van zus Helle, die goede, ietwat brave historische romans schrijft. Helaas is hij niet vertaald in het Nederlands. Hopelijk komt het er ooit van.

donderdag 6 maart 2014

Remigratie - een cirkel sluiten?

Vanavond hebben we weer 'læseklub' , mijn Deense vriendinnen en ik. We bespreken 'Skibsdrengens Fortælling' van Karen Blixen. Het verhaal van de scheepsjongen.
Hij is nog een jong broekje als hij in de grote mast klimt om een jachtvalk te bevrijden uit een knoop in de lijn die een dodelijke strik om zijn vleugels is geworden. De vogel kijkt hem aan 'met zijn razende gele ogen' en pikt hem in zijn duim. Bijna valt hij uit de mast. Dan slaagt hij erin het dier onder zijn ene arm te nemen en naar beneden te klimmen. De andere bemanningsleden hebben ongelovig staan schamperen. Wat een gek, om zijn leven te wagen voor een suffe vogel. De valk lijkt eerst half bewusteloos op het dek te blijven zitten. Dan richt hij zich op, slaat de vleugels uit en verdwijnt aan de horizon.
Jaren later raakt de jongen in het hoge noorden van Lapland verwikkeld in een gevecht. Hij doodt zijn tegenstander en slaat op de vlucht. Een geheimzinnige Samivrouw verbergt hem in haar hut. Haar gezicht is zwart van roet en vuil, haar ogen zijn geel. Ze spreekt in raadselen, maar belooft hem te helpen 'zoals jij mij ooit hielp'.
???
Samivrouwen zijn soms in het bezit van wonderbare krachten. Ja, zij was destijds die jachtvalk.
'Jij was er voor mij - nu ben ik er voor jou'. De cirkel is rond, de kring gesloten, de eeuwige wederkeer van het lot en van zee, wind en wolken - de geestelijke ruimte vanwaar uit Karen Blixen haar verhalen schreef.

Mijn vader trok, een jaar na de oorlog, naar Kopenhagen om een groepje studentes te bedanken voor het aardige voedselpakket dat ze aan hun Nederlandse medestudenten hadden gestuurd. Hij ontmoette mijn moeder en werd verliefd op haar, op haar familie en op haar land. Zijn assistentschappen - hij studeerde medicijnen - deed hij gedeeltelijk in het Brønderslev Kommune Sygehus. Op vijftien juni 1951 trouwden ze, in de dorpskerk van Varde.
Op het strand van Henne en in de tuin van de schoonouders gebeurde er iets met hem, met zijn kampsyndroom, opgelopen na drie jaar in Japanse kampen op Java. Hij kon weer eten, praten, lachen. Graatmager en met een brede grijns staat hij op de vele foto's uit die tijd. Ergens in de tweede helft van juni 1951 ben ik verwekt, in een van de zonnige, stoffige slaapkamers van het huis aan zee of het grote dorpshuis uit 1898. Daarna begon hij aan zijn laatste assistentschappen. Ik ben net niet in Brønderslev geboren. Zes weken voor de bevalling verhuisde het paar naar Amsterdam. Mijn moeder leverde haar Deense paspoort in en kreeg er een Nederlands voor terug.

Eeuwige wederkeer van zee, wind en wolken. Zal ik teruggaan? Het kan nu. Terug naar Nordjylland, naar het wijde natuurgebied van Thy dat inmiddels 'Nationalpark' is geworden, 'fredet' -  beschermd gebied. Waar in het voorjaar de kraanvogels dansen en de duinmeren glanzen in de ondergaande zon. En terug naar de wonderlijke zomermaanden van vroeger. De hele dag waren we buiten. 's Avonds luisterde ik naar het knetteren en knappen van de zoute planken die langzaam opbrandden in de schouw.
Naar de besneeuwde velden rond Kerstmis - Julen. Naar de zuivere, heldere lucht en de wind, 'den Jyske blæst' die alle muizenissen, tot en met de nachtmerries over andersmans kampsyndroom, gewoon wegblaast...



woensdag 5 maart 2014

NK

De tweede week in Kopenhagen logeer ik op vijf hoog in een leegstaand kamertje van vrienden. Het adres is fantastisch: een blok uit de dertiger jaren, op de hoek van H.C. Ørstedsvej en Danasvej, vijf minuten lopen van de langgerekte meren die de grens vormen met het oude centrum.
Op de zolderkamer naast mij woont NK. Ze heet Nina Kristine, maar dat is te lang en iedereen noemt haar NK. We komen elkaar tegen in het minuscule keukentje. Daar schijnt 's ochtends de zon en zit NK achter haar laptop aan een masterscriptie te werken. Een klein raam kijkt uit op minstens twintig schoorstenen; in de verte rijzen de kerktorens van het oude København op.

Natuurlijk raken we in gesprek. De masterscriptie gaat over een lang gedicht van Inger Christensen, wiskundelerares uit Vejle, baanbreekster van het modernisme in de Deense poëzie. Ik vind haar werk moeilijk maar NK legt me uit hoe ik het moet lezen. Organisch is het, haar woorden zijn als cellen die zich vermeerderen, uit elkaar groeien. Of het zijn woorden als kristallen, die zich in de vrieskou tot een kantwerk vormen op een ruit. Terwijl ik wacht tot het water kookt dat ik op mijn poederkoffie ga schenken staar ik uit het raam en bedenk hoe het vensterglas eruit zou zien met ijskristallen in ranke, onnavolgbare patronen. Ze zijn uit de tijd, die kunstwerkjes, want overal is cv en kamers worden hier flink heet gestookt.

De andere kant van het blok ligt op het noorden en kijkt uit op de drukke H.C. Ørstedsvej. Genoemd naar een beroemd natuurkundige. Zou hij wel eens verwonderd naar ijskristallen hebben gekeken? Hij leefde ongeveer tegelijk met Georg Brandes, aan het eind van de 19e eeuw. Er was nog geen cv en niet alle kamers waren 's winters vorstvrij. Maar København had zich bevrijd. De stad was na honderden jaren opgesloten te zijn geweest binnen nauwe wallen uitgebroken, over de meren heen gegroeid, om langzamerhand samen te vallen met Frederiksberg - de wijk waar we ons nu bevinden. Iedere dag wandel ik over de bruggen naar de binnenstad. Langs Peblingesø, Sortedamssø - met hun 'dossering' - de oever aan de buitenkant, waar ooit dames in lange, hooggesloten kleding een eindje gingen lopen in de hoop een bekende tegen te komen.

Inger Christensen was helemaal geen stadsmens. Ze hield van de natuur en debuteerde met heel toegankelijke poëzie, haar eerste bundels heten 'Lys' (Licht) en 'Græs' (Gras). Uit 'Lys' stamt dit gedicht:

Læner mig ømt mod natten

Læner mig ømt mod natten,
ved hjælp af et rustent gelænder,
finder jeg frem til min kind og min skulder,
finder jeg frem til min ømhed:
jern og kød.
                   Rester er faner
tyst blafrende, spørgende ude og inde
i nattens rum, i sindets rum:
                                     død?
lægger min hånd over nattens
skælvende ansigt,
piller lidt rust af min kind.


Teder leun ik tegen de nacht aan

Teder leun ik tegen de nacht aan,
met behulp van een roestige leuning,
vind ik de weg naar mijn kin en mijn schouder,
vind ik de weg naar mijn tederheid:
ijzer en vlees.
                   De rest is vaandels
rustig wapperend, vragend, buiten en binnen
de nachtelijke ruimte, ruimte van het gemoed
                                                                dood?
leg mijn hand over het bevend
gezicht van de nacht
pluk wat roest van mijn kin.

('ømhed' betekent zowel 'tederheid' als 'gevoeligheid' en 'pijnlijkheid' - ze speelt met die betekenissen in de tegenstelling van huid en roestig ijzer - maar dat is onvertaalbaar...)

dinsdag 25 februari 2014

De danseres en de verf-fabriqueur

Op weg naar het stadsdeel Nord Vest, waar ik een designstudio ga bezoeken, neem ik een kleine omweg. In plaats van de Griffenfeldsgade helemaal uit te lopen naar Nørrebrogade neem ik een straatje linksaf en beland op Kapelvej, de zuidgrens van Assistens Kirkegård. Dit kerkhof werd aangeleg inde 19e eeuw omdat de stad vol was - er konden eenvoudig geen lijken meer bij. Een grote cholera-epidemie heeft daar zeker aan bijgedragen.
Een bleke februarizon schijnt op de oude en nieuwe graven. Vintergækker en erantis steken hun witte en gele kopjes uit de grond. Op de stenen staan de onbekende namen die je dan toch altijd, dwangmatig bijna, moet lezen. Fernanda Specht 1847 - 1891. Grosserer Vilhelm Bech Mortensen.
En de weeklachten: Veel te vroeg heengegaan. Mijn lieve echtgenote Laura Andrea Petersen, født - geboren - Ingerslev. Ze werd 38 jaar.

Achter een vervallen ijzeren hekje staat op de steen: Marie Helene Madsen. Ze was 'solodandserinde ved det Klg Teater.' De d voor de s, in plaats van danserinde  - danseres - is oude spelling. Naast haar ligt een verffabrikant, met de destijds chique aanduiding fabriqueur. Er bestaat een Russisch verhaal, ik meen zelfs van Dostojevski, waarin de doden op het kerkhof met elkaar praten, lachen en ruzie maken. Waar zouden de solodanseres en de verffabrikant het over hebben? Misschien over de twee beroemdste doden: Hans Christian Andersen en Søren Aabye Kierkegaard. Net als op Père Lachaise in Parijs komen de toeristen de graven van de meesters bezoeken. Er staan daarom ook pijlen en wegwijzers. Ik volg de route naar het graf van Kierkegaard.

Daar liggen zijn stoffelijke resten, tussen die van zijn familie. Hijzelf en al zijn broers en zusters stierven jong, op een na. Het werd door zijn vader Michael beschouwd als de onafwendbare straf voor een Grote Zonde. Wat voor een zonde was dat?
Michael was als kleine jongen, alleen op de heidevelden van Jylland waar hij in vreselijk noodweer, zonder jas of schoenen, schapen moest hoeden, op een heuvel geklommen. Daar had hij tussen de bliksemflitsen en donderslagen door zo hard mogelijk geroepen naar God. "Wees vervloekt, gemene rotzak die je bent!!!" - of iets dergelijks. En de vloek was op hemzelf en zijn kinderen overgeaan 'tot in het derde geslacht' zoals de Bijbel zegt. Zijn zoon Søren kreeg als levensopdracht mee de straf te ondergaan en - wie weet - vergeving te krijgen...
Wat zou er nog over zijn van het tengere lijfje met de ongelijke benen, waar de straatjeugd zich destijds mee had vermaakt? En heeft hij zich verzoend met zijn God? Alles heeft hij er voor opgeofferd, zelfs de mogelijkheid van een huwelijk uit liefde met Regine Olsen.

De eeuwigheid van het ogenblik is de titel van een roman - een van de vele in het Kierkegaardjaar - van Stig Dalager over de laatste weken van Søren Aabye. Het Øjeblik uit de titel verwijst ook naar het gelijknamige eenmanstijdschrift van Kierkegaard. Daarin schreef hij zijn existentialistische en theologische aanvallen op de gevestigde kerkorde. Totdat hij te zwak werd en begon te vallen, thuis en op straat. Daarnaast had hij last van benauwdheid, problemen met spijsvertering en zijn vandladning, dit laatste waarschijnlijk door prostaatproblemen. Hij liet zich opnemen in de privékliniek van Dr. Medicus Seligmann Trier. De kliniek lag in de Bredgade, achter Kongens Nytorv waar toen en nu het Koninklijk Theater staat. Daar had hij als student avond aan avond op het schellinkje gezeten, gefascineerd door de komedies van Holberg en vooral door een fantastische, nieuwe opera uit Wenen: Don Giovanni.
Op zijn doodsbed komen vele herinneringen boven. Door het grote raam ziet hij de wisselende luchten. Daar krijgt Kierkegaard nooit genoeg van. Hij is een stadsmens die altijd naar buiten wil en iedere dag de stad uit wandelt op zijn ongelijke benen, over de stadswallen, naar de meren en de dorpen om Kopenhagen heen.

De wallen werden afgebroken, langs de meren lopen nu verkeersaders en er staan dure appartementen. De dorpen, zoals Frederiksberg, zijn stadsdelen geworden. Aan de overkant van de drie grote meren, op de wandelpaden die ooit dosseringen heetten, hijgen nu joggers. Maar de luchten zijn er nog, snel wisselend door de harde oostenwind van de Sont of de Zuidwester uit Jylland. Heeft Kierkegaard, de theoloog die geen genoegen nam met het zelfvoldane zondagschristendom van zijn tijd en altijd in de marge bleef, het raadsel van het sterven kunnen benaderen in die kamer met de hoge, lichte ramen?
Der Wolken, Luft und Winden
Gibt Wege, Lauf und Bahn
Der wird auch Wege finden,
Da dein Fuss gehen kann.
zingen de gelovigen van de Lutherse kerk.
Een eeuwigdurend ogenblik - ik hoop dat Dalager's roman vertaald gaat worden.

zondag 23 februari 2014

Jazz in Hammermøllen

Ongeveer honderd jaar geleden was de bescheiden wapenindustrie van de Hamermolen ter ziele. Het stuwmeer werd een romantische plas in het bos, de huisjes werden verlaten toen de bewoners elders werk kregen. Zoals in veel kustdorpen van Nordsjælland kwamen er kunstenaars wonen, en ander volk dat in de marge van de samenleving een plekje zocht. Na de oorlog werd het gebied opnieuw ontdekt. Jørn Utzon, de architect van het operagebouw in Sydney, kocht een stuk grond om er voor zijn gezin te bouwen. Zijn kinderen Lin en Jan bleven in Hellebæk wonen, ook nadat ze volwassen waren. Utzon ontwierp volkswoningbouw - bijzonder in een omgeving die zich vooral leek te lenen voor miljonairsvilla's. Die stonden er ook: enorme kasten van de nouveau-riches van na de Eerste Wereldoorlog. Deze 'gullashbaroner' waren rijk geworden met de levering van inferieur vlees-in-blik aan de strijdende partijen.
En uiteraard zat er ook 'oud geld' op de hoge kustlijn, met het fantastische uitzicht op de Sont en op Kullen, het Zweedse schiereiland aan de andere kant van het water.

In de vijftiger jaren kwamen ook in de arbeidershuisjes rond de molen nieuwe bewoners. Onderwijzers, politieagenten, beambten. Eigenlijk iedereen die niet in het uitbreidende Helsingør een winkel of een bedrijf aan huis had wilde zich wel daar in het bos vestigen. Hammermøllen werd opgeknapt. In de kleine, lage ruimtes kwam een museum van oude geweren, bajonetten en zogenaamde Probérkasten, sjabloon-kisten, waar voor ieder van de meer dan honderd onderdelen van een geweer een soort mal was uitgespaard. Zo was ooit gelijkvormigheid mogelijk binnen een ambachtelijk productieproces.
In het museum hangen ook 19e-eeuwse schilderijen. Hoe het er destijds uitzag. Je ziet vaak oudere mensen, die met hun vinger naar iets in het schilderij wijzen en uitleg geven aan jongeren om hen heen.

De grootste ruimte is een café dat alle dagen open is tot tien uur 's avonds. Eens in de paar weken is er eten-bij-muziek en op vrijdag 21 februari kwam het jazzkwartet Blue Monday de vijftigplussers - want de stamgasten zijn bijna allemaal oudere buurtbewoners - vermaken. Vier zestigers in blauwe outfit. Ik hield mijn hart vast. Maar ze speelden goed, het waren ouwe rotten, die een halve eeuw jazz erop hadden zitten. De meeste nummers waren ook een halve eeuw of nog eerder geschreven. New Orleans-muziek zoals Burgundy Street Blues. Razende-wasbord-hits als Icecream. When the Saints en Down to the Riverside. Enzovoorts.
Na de pauze kwamen de verzoeken. Blue Monday voelt zich niet te goed om Deense schlagers met veel extra grappen ten gehore te brengen. Wij hadden veel plezier met (in vertaling) Altijd schijnt de Zon (Als jij bij mij bent), Oud Varken, Zij drinkt een Tapbiertje, en Stranddag, waarvan het refrein - Hij heeft een Witte Broek aan - de pan uit swingde. In het zaaltje steeg de temperatuur tot boven de 35 graden. Het publiek, hoogstens zestig personen, ging uit zijn dak....

De volgende ochtend besluit ik het overgrootouderlijk huis eens te gaan bekijken. Toen oom Kai, jongere broer van mijn grootmoeder, die het geërfd had, en zijn vrouw Ruth allebei waren gestorven, moest het verkocht worden. De villa was vervallen en geen van de kinderen had geld. Het ligt aan de strand-kant van de kustweg, iets achteraf. Opheliavej 5.
Ik loop het grindpad op en zie tot mijn opluchting dat de nieuwe bewoners geen vandalisme gepleegd hebben, zoals in het Andere Huis in Varde. De tuin is mooi onderhouden, de witte tuinkamer geschilderd en het vervallen terras op één hoog is gerepareerd. Ik herinner me de grote, ronde witte tafel die tante Ruth - met haar Finse design-achtergrond - zó mooi kon dekken dat het bijna zonde was om aan de overdadige lunch te beginnen. Wat hebben ze veel familiefeesten gegeven, Kai en Ruth, waar we met zijn twintigen eerst gingen zwemmen en dan aanschoven voor een uren durende, rijkelijk met bier en schnaps besproeide maaltijd.
Zal ik aanbellen en vragen of ik binnen mag kijken?

Nee, ik wil niet dat dit nieuwe leven - een gezin met vier kinderen, ik zie de regenlaarzen voor de deur staan - over mijn herinneringen schuift. Ik wil het zijkamertje, waar oom Kai zijn middagdutje deed, behouden, inclusief geruite plaid. Ik wil de serre behouden, wit op wit, zonlicht over een witte tafel. De morsige keuken, die ongetwijfeld vervangen zal zijn door iets duurs, behouden. De oude katoenen vloerkleden en de empire-sofa zullen gewoon op hun plek blijven staan en de schilderijen zullen aan de muur. blijven hangen. Landschappen uit Finland. Ik loop het grindpad weer af en zie het weggetje dat uitkomt op Nordre Strandvej. Hier werd mijn moeder als klein meisje, op vakantie in Høitehus, gillend van plezier door haar ooms voortgetrokken in een zeepkist. Haar oma, mijn overgrootmoeder Emma, stak een waarschuwende vinger op vanaf de stenen traptreden naar de serre...

vrijdag 21 februari 2014

Hammermøllen

Mijn grootmoeder groeide op in het centrum van Helsingør te midden van lenzen, houders en tangetjes. Overgrootvader - oldefar - was opticien en had, zoals iedereen honderd jaar geleden, werkplaats en winkel aan huis. Later verhuisde het gezin naar een groot huis iets ten westen van de stad en het Hamlet-kasteel Kronborg. Het adres was, toepasselijk, Opheliavej 5.
Er waren toen al zes kinderen. De jongste zoon van de jongste zoon werd architect, trouwde met een architecte en die twee wonen nu met twee nieuwe zoons in een huisje midden in het bos, naast Hammermøllen.

Deze hamermolen was in de 19e eeuw in gebruik bij de fabricage van ijzeren geweerlopen. Een stuwmeertje zorgde voor de waterkracht in een beek, die door middel van een rad een gigantische hamer onafgebroken op een enorm aambeeld liet bonken. Het moet een vreselijk lawaai geweest zijn. Nu is het meertje een idyllische, doodstille plas, met een pad er omheen. Dwars erop loopt Kobberdamsvej, een rijtje arbeidershuizen. Tot de fabrieken van deze bescheiden wapenindustrie sloten - er was ook een uniformatelier en een hal waar de geweerlopen aan hun houten kolven werden bevestigd - woonden de werknemers hier op Kobberdamsvej. In de jaren na de oorlog gingen de huisjes over in particuliere handen en ondertussen zijn ze heel duur geworden. De meeste bewoners hebben glazen voorportalen, terrassen en tuinkamers aangebouwd, maar het silhouet van het rijtje is bewaard gebleven. Een mooie lijn van rechthoeken en driehoeken in rode baksteen komt te voorschijn tussen de bomen achter Hammermøllen. De stilte wordt af en toe verbroken door de waarschuwingsfluit van het lokale treintje dat Helsingør verbindt met Gilleleje.

Het gebied ten westen van het romantische kasteel, van waar uit eeuwen geleden tolheffing plaats vond op de schepen die door de engte tussen Denemarken en Zweden wilden varen, is heuvelachtig en tot op het strand begroeid met bossen. Langs de Nordre Strandvej ligt een tiental badplaatsen, waarvan Hornbæk en Gilleleje de bekendste zijn. Hornbæk was in de 19e eeuw een schildersoord, zoiets als Bergen aan Zee. In plaats van de suffe burgerij die zich op bestelling liet portretteren wilden de nieuwe naturalisten échte mensen schilderen, vissers en vissersvrouwen bijvoorbeeld. Maar in 1943 lieten deze pittoreske vissers, geholpen door even pittoreske stadsbewoners uit Kopenhagen en Helsingør, zich van een andere kant zien. Nagenoeg alle Deense joden, opgejaagd door de nazi-bezetters, werden van hier uit overgezet naar Zweden. Hun huizen en spullen, in bewaring gegeven aan de suffe burgerij, kregen ze in mei 1945 netjes terug.

De hoofdredacteur van Politiken, Bo Lidegaard, heeft op basis van dagboeken en gesprekken met ooggetuigen in een meeslepend boek chronologisch verslag gedaan van de reddingsactie. Het wonder van Denemarken, werd het in een Nederlandse krant genoemd. Wonder? Welnee, zeggen de Denen. Gewoon verantwoordelijkheid nemen voor je landgenoten binnen een democratische rechtsstaat. Yad Vashem-medailles werden geweigerd. Er staat in Jeruzalem één boom, met een bordje erbij. Ter herinnering aan  gewone Denen in oktober 1943.

donderdag 20 februari 2014

Mythe en midzomernacht

Terwijl Jacskon Pollock gehurkt in zijn schilderij zat en druipend, spuitend en kwastend zijn 'action painting' uitoefende richtte Asger Jorn met Ejler Bille en anderen het tijdschrift 'Helhesten' op. Het Hellepaard, een oudnoors paard van wraak en woede. Twee wereldoorlogen, miljoenen doden en een repressieve wederopbouw die mensen in het keurslijf van eten, werken, slapen dwong - alles schreeuwde om opstand. 'Het recht van de adelaar' heet een van Jorn's naoorlogse schilderijen. Zwarte vogelbekken en -klauwen storten zich in een zwarte ruimte; de kleur rood is nauwelijks gebruikt maar het schilderij ruikt naar bloed. En in dezelfde periode een lichtend blauw 'Zonder titel' waar ik een vrolijke toverheks westwaarts zie vliegen. Haar bezemsteel is behangen met vliegers, maskers, kleurige slierten. Rebellie is bij Jorn ook vaak vrolijk.

Pollock veranderde de spelregels van het schilderen. Zijn druiptechniek is door Willem de Kooning een startpunt voor het Amerikaanse modernisme genoemd. Pollock voerde de kunstenaar op als de moderne held - hij bevindt zich in het schilderij en buiten de samenleving. Voor Jorn ging schilderen en kunst over engagement met de werkelijke wereld. Geschiedenis, politiek, uitbuiting en onderdrukking moeten de kunst in worden getrokken, zonder dat het blijft bij propaganda of pamfletkunst. Een residu van figuratieve kunst blijft altijd aanwezig in zijn beelden. Hij geeft de toeschouwer herkenbare brokjes waar we ons toe kunnen verhouden. Dat is wat ik fijn vind aan de schilderijen van Asger Jorn. Ik word uitgenodigd om vanuit mijn gespleten innerlijk traject - mijn vaders kampsyndroom, mijn lichte jeugdherinneringen in Jylland, mijn kleine, verbeten joodse familie en mijn grote, vrolijke Deense clan - te kijken naar Jorns expressieve vormen en kleuren.

Sankt Hans heet het schilderij waar ik het langst voor blijf staan. Johannistag, in het Duits, het Midzomernachtfeest waar op 23 juni de vreugdevuren oplaaien en de feestgangers zingen en een båltale houden, een toespraak-bij-het-vuur. Een groep wezens staat in het licht van een grote volle maan, gadegeslagen door twee vogels en een eekhoorn. Rechtsonder sta ik zelf, een ernstig kind met een witte puntmuts. Genietende toeschouwer - net als nu. Naast mij - boven mij op het doek - een rood, zwanger beest. In haar buik een klein geel beest dat palet en kwast al in de poot houdt. Dat kan alleen maar Asger zelf zijn.
Sankt Hans-aften kent geen bedtijd of boze gezichten. Geen angstige waarschuwingen. Er is alleen maar vuur, maan en oude liederen. Zelfs het Hellepaard buigt welwillend zijn vuurrode hoofd.


woensdag 19 februari 2014

Louisiana

Jorn en Pollock

Het mooiste museum van Denemarken heet Louisiana en ligt tussen Kopenhagen en Helsingør, op een glooiend terrein aan de Sont. Vanuit het hoofdgebouw, een oude patriciërsvilla, zijn glazen wandelgangen gebouwd, die aansluiten op nieuwe ruimtes. Buiten is een beeldentuin, waar de stevige, gestroomlijnde figuren van Henry Moore de wandelaar lijken te volgen. Boven het water verandert de lucht iedere minuut, aan de overkant zie je de contouren van Zweden en het eiland Hveen, waar in de middeleeuwen een sterrenwacht stond.

De Deense Cobraschilder Asger Jorn heeft hier sinds 2011 een eigen zaal. Jorn is een van de grondleggers van Cobra. Na een ontmoeting in 1946 met Constant Nieuwenhuis in een Parijse galerie besloten de twee om met gelijkgestemden een avantgarde-groep op te richten. De eerste letters van Copenhagen - Bruxelles - Amsterdam gaven de naam aan de beweging.
Een enorme, giftige slang als logo van een groep die zichzelf uitdrukkelijk in de voorhoede van de samenleving plaatste. Cobra. Het slangensymbool vormt zowel de mythologische inspiratie van de kunstenaars als een felle aanklacht tegen een op geld en geweld gebaseerde samenleving. Asger Jorn, opgegroeid onder extreme armoede, was communist en schreef verhandelingen over de rol van kunst. Anders dan het conventionele 'socialistisch realisme' dat de Sovjet-kunstenaars in een keurslijf dwong zag Jorn spontaniteit, rebellie en bevrijding als de grote artistieke krachten. De Cobraschilders bestudeerden de "primitieve kunst" van Afrika, Oceanië en Midden Amerika. Maar ook kindertekeningen vormden een uitgangspunt, in een bijna romantische gedachte over het kind als spontaan en onbedorven.
Tegelijk met Jorn werkte in de VS Jackson Pollock aan een moderne doorbraak. Hij legde zijn enorme doeken  plat op de grond en ging middenin zijn werk zitten experimenteren met kleuren, technieken en abstracte vormen. Zonder elkaars werk te kennen zijn Jorn en Pollock de grote naoorlogse vernieuwers geworden.

Louisiana organiseerde een overzichtstentoonstelling die de werken parallel toont, onder de noemer van een aantal thema's waarop je ze kunt vergelijken. De spanning abstract/figuratief, het mythologische element, de al dan niet opstandige verhouding tot de maatschappij. Men zegt dat de schilderijen van Jorn en Pollock zó verwant zijn dat zelfs kunsthistorici zich wel eens vergist hebben. Mij overkwam dat ook meerdere keren in de uren dat ik ronddwaalde in de lichte zalen. (wordt vervolgd)