In Nederland
hebben de wolken geen randen. Polderwolken zijn het, waterige compromissen
zonder afgrenzing. Ik heb nu een week achtereen iedere dag de hemel bestudeerd
en natuurlijk mistige, heiige dagen vergeleken met heldere; uiteraard heb ik
getuurd op verschillende tijdstippen en de subjectieve factor, mijn eigen
stemming, van de observatie afgetrokken. Ook in de meest ideale omstandigheden
is het een en al pluis, watten, losse eindjes. Het viel me meteen al op toen we
na een maand op het land, in de meest noordwestelijke streek van Jutland, waar
de wolkenpartijen een groots schouwspel vormen van cumuli, fabeldieren en
lustvolle grillen in de meest fantastische kleuren, met hangend hoofd in de
file bij Amersfoort stonden en alle tijd hadden om naar buiten te kijken.
Opeens zag
ik het.
Geen randen.
Is dat het
verschil, dacht ik. Is alles waar ik me gedurende 62 jaar het hoofd over heb
gebroken: wát is toch het verschil? Waarom ben ik in Denemarken ‘echt’ en besta
ik hier ‘op papier’. Waarom hoef ik in Denemarken niet te schrijven, kan ik
volstaan met er gewoon te zijn, en is hier de omweg nodig van een scherp
afgetekende witte rand tegen een tafelblad?