Rigmor Lund Vesterport: Det første år.
Uit de verhalenbundel “Korte noveller”
Over het pad schiet de schaduw van een V langs, een formatie korte geboortekreten. Ganzen op weg naar het noorden?
De geboorte, benen gespreid als de letter V, oerschreeuw in lijfelijke vorm.
- Maar de voogdijzaak heb ik indertijd verloren.
Het was een woensdag, de dag dat ik het rapport heb ondertekend en mij akkoord heb verklaard met de uitspraak over de toewijzing van de ouderlijke macht. De zitting vond plaats in het lichtblauw gekalkte gebouw aan de rand van het stadspark.
De maatschappelijk werkster bood me een stoel aan tegenover haar en haar collega. Een mooie vrouw, met bruin krullend haar en een trui met olifantjes in het breipatroon. De andere had een grote bril op, een samengeknepen mond en een blonde vlecht. Ze was misschien stagiaire want ze zei niets. We zaten aan een lichte houten tafel. Er stonden lege bekertjes op maar ik kreeg geen koffie aangeboden. Het was ten slotte ook maar een formaliteit, ze konden bij voorbaat op mijn medewerking rekenen.
Hoewel de inhoud van het rapport mij al bekend was uit een concept dat van te voren was opgestuurd, heeft ze alles nog een keer voorgelezen. Het ging er om dat er geen onwaarheden in stonden. Ook dat had in de brief gestaan. Ik had het recht protest aan te tekenen, mochten er feiten veranderd, niet genoemd of ten onrechte toegevoegd zijn. Ik had me al eerder gerealiseerd dat het geen zin had nog met suggesties te komen betreffende de waarheid. Alles had zich afgespeeld zoals het hier uitgetypt stond. De picknick, op een koude dag in februari, mét de pasgeborene – een accent, al had het me veel erger geleken om te gaan picknicken en de baby alleen thuis te laten. De aanwezigheid, bij voornoemde picknick, van de vader van het kind, die zich toen al ongerust had gemaakt. De diepe slaap en de ziekenhuisopname. De rij potjes boven mijn wastafel. Het ontslag, dat ik al veel eerder, na de bevalling zélf genomen had – dat accent had alweer boekdelen gesproken. Overdag hadden de buren de baby horen huilen, urenlang. (De nachten die ik door had gebracht tussen de zachte doppen van mijn koptelefoon, om ten slotte te gaan slapen met mijn kind naast me, hebben ze niet vermeld.)
Zo was alles opgeschreven. Ik heb er geen speld tussen kunnen krijgen.
Dat ik in de val was gelokt, dat het jonge, hardwerkende stel, aan wie mijn zoon nu officieel was toegewezen, mij had vergiftigd met mijn eigen merk slaappillen, had ik al gezegd op de eerste zitting. Het was nu een alinea geworden en terecht gekomen in het hoofdstukje “Onderzoek moeder”. Paranoïde wanen. (Hij had zich gewroken en hij had dat heel doordacht gedaan.) Zijn vriendin was kleuteronderwijzeres. Er was een omgangsregeling vastgesteld: op zaterdag, om de week, van half tien tot half zes. Na drie maanden zou de omgang tussen moeder en kind geëvalueerd worden.
Daarop is de ondertekening gevolgd. Ik heb alleen namen gezien, voluit geschreven en vet gedrukt. Nils Lund Vesterport, geboren op een datum een half jaar eerder. Steen Eriksen, de vader. Majbritt Wegner, partner van vader. Mijn eigen naam, per heden ontheven uit de ouderlijke macht.
De beide maatschappelijk werksters hebben plechtig geglimlacht. Ze wilden me trouwens graag helpen met een doorverwijzing naar een begeleider van het arbeidsbureau. Zodat ik een nieuwe start kon maken en langzamerhand meer verantwoordelijkheid voor mijn zoon zou kunnen nemen.
Het was een opluchting om weer buiten te staan. In de struiken langs het vrijerspad, dat om het meertje loopt, zongen vogels. Ik ben nog een tijd in het park gebleven, drie keer om het meertje gelopen, de laatste keer in tegenovergestelde richting. Achter het bosje rezen door het groen heen de eerste huizen op van de buurt waar ik Nils voortaan eens in de veertien dagen, op zaterdagochtend half tien, zou ophalen. Zijn nieuwe ouders woonden niet aan het park, maar een paar blokken verder. Ik had er ’s nachts meerdere keren rondgelopen. Nu zou ik er overdag komen, het tuinpad opgaan, aanbellen bij het grote metalen naambord. Steen had praktijk aan huis, in een lage aanbouw. Misschien heeft dat ook een rol gespeeld. Er is altijd iemand thuis daar. Wakker, aangekleed. Ik was vergeten te vragen of ik de eerstkomende zaterdag al verwacht werd, of pas in de week daarop. Men had mij daar ook niets over gezegd. Hopelijk stond er iets over in de definitieve versie die nog toegestuurd zou worden. Hopelijk kwam die vóór zaterdag.
Ik weet zeker dat ik vrijdag om twee uur ’s middags gebeld heb, vanuit de telefooncel bij het postkantoor. Dat ik me de naam van de maatschappelijk werkster niet herinnerde, alleen de trui met olifantjes, en zo gauw de juiste pagina van het rapport, waar de namen van de medewerkers stonden, niet kon vinden, gaf niet. Het hele team was nu toch in vergadering. Ze zouden me vóór vijf uur terugbellen. Ze kunnen me niet bellen want ik heb geen telefoon thuis, heb ik gezegd. Ik ben naar het lichtblauwe kantoor gegaan en heb gewacht. Er was niemand meer. Het was half vier. Ik heb gewacht tot half vijf en ben naar huis gegaan om te slapen. De week daarop heb ik de officiële brief gekregen. De datum van het eerste bezoek was met rood aangestreept. Op een aparte, toegevoegde pagina stond het aanbod van begeleiding bij de omgang met mijn zoon. De vader en zijn partner waren zaterdagochtend tot twaalf uur dertig thuis blijven wachten. Ten slotte hadden ze hun plannen veranderd en Nils meegenomen naar hun tuinhuis, na een bericht te hebben ingesproken op het nummer van de kinderbescherming. Ze waren niet optimistisch over de omgangsregeling, hadden ze er aan toegevoegd.
Toch heb ik het nog een aantal maanden volgehouden, onder begeleiding. Of Nils mij ooit heeft herkend als zijn moeder heb ik nooit geweten. Een keer heb ik er naar gevraagd en men zei me dat één dag per twee weken natuurlijk niet genoeg was om een band op te bouwen, maar dat de regeling heel goed kon worden uitgebreid. Dat zou helemaal aan mij liggen. Het was een zinnetje dat ze voortdurned herhaalden: je hebt alles in je eigen hand. Vreemd, eigenlijk.
Ik kan me niet meer herinneren wat me heeft doen besluiten naar het noorden van het land te verhuizen om daar de opleiding bosbouw te gaan doen. Achteraf denk ik dat het de vriendelijkheid geweest is waarmee men mij tegemoet trad.
De begeleider met zijn opbeurende adviezen. Majbritt, met haar moederlijke, beslist niet meewarige glimlach. Steen, die correct en rustig praatte als hij uitlegde wat er veranderd was in het menu of de slaaptijden van Nils. Het heeft allemaal het meeste weg gehad van een verzorgend team dat de patiënt de naderende dood verzwijgt.
Vertaling: Inge C. Rohleder
maandag 26 januari 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten