dinsdag 25 februari 2014

De danseres en de verf-fabriqueur

Op weg naar het stadsdeel Nord Vest, waar ik een designstudio ga bezoeken, neem ik een kleine omweg. In plaats van de Griffenfeldsgade helemaal uit te lopen naar Nørrebrogade neem ik een straatje linksaf en beland op Kapelvej, de zuidgrens van Assistens Kirkegård. Dit kerkhof werd aangeleg inde 19e eeuw omdat de stad vol was - er konden eenvoudig geen lijken meer bij. Een grote cholera-epidemie heeft daar zeker aan bijgedragen.
Een bleke februarizon schijnt op de oude en nieuwe graven. Vintergækker en erantis steken hun witte en gele kopjes uit de grond. Op de stenen staan de onbekende namen die je dan toch altijd, dwangmatig bijna, moet lezen. Fernanda Specht 1847 - 1891. Grosserer Vilhelm Bech Mortensen.
En de weeklachten: Veel te vroeg heengegaan. Mijn lieve echtgenote Laura Andrea Petersen, født - geboren - Ingerslev. Ze werd 38 jaar.

Achter een vervallen ijzeren hekje staat op de steen: Marie Helene Madsen. Ze was 'solodandserinde ved det Klg Teater.' De d voor de s, in plaats van danserinde  - danseres - is oude spelling. Naast haar ligt een verffabrikant, met de destijds chique aanduiding fabriqueur. Er bestaat een Russisch verhaal, ik meen zelfs van Dostojevski, waarin de doden op het kerkhof met elkaar praten, lachen en ruzie maken. Waar zouden de solodanseres en de verffabrikant het over hebben? Misschien over de twee beroemdste doden: Hans Christian Andersen en Søren Aabye Kierkegaard. Net als op Père Lachaise in Parijs komen de toeristen de graven van de meesters bezoeken. Er staan daarom ook pijlen en wegwijzers. Ik volg de route naar het graf van Kierkegaard.

Daar liggen zijn stoffelijke resten, tussen die van zijn familie. Hijzelf en al zijn broers en zusters stierven jong, op een na. Het werd door zijn vader Michael beschouwd als de onafwendbare straf voor een Grote Zonde. Wat voor een zonde was dat?
Michael was als kleine jongen, alleen op de heidevelden van Jylland waar hij in vreselijk noodweer, zonder jas of schoenen, schapen moest hoeden, op een heuvel geklommen. Daar had hij tussen de bliksemflitsen en donderslagen door zo hard mogelijk geroepen naar God. "Wees vervloekt, gemene rotzak die je bent!!!" - of iets dergelijks. En de vloek was op hemzelf en zijn kinderen overgeaan 'tot in het derde geslacht' zoals de Bijbel zegt. Zijn zoon Søren kreeg als levensopdracht mee de straf te ondergaan en - wie weet - vergeving te krijgen...
Wat zou er nog over zijn van het tengere lijfje met de ongelijke benen, waar de straatjeugd zich destijds mee had vermaakt? En heeft hij zich verzoend met zijn God? Alles heeft hij er voor opgeofferd, zelfs de mogelijkheid van een huwelijk uit liefde met Regine Olsen.

De eeuwigheid van het ogenblik is de titel van een roman - een van de vele in het Kierkegaardjaar - van Stig Dalager over de laatste weken van Søren Aabye. Het Øjeblik uit de titel verwijst ook naar het gelijknamige eenmanstijdschrift van Kierkegaard. Daarin schreef hij zijn existentialistische en theologische aanvallen op de gevestigde kerkorde. Totdat hij te zwak werd en begon te vallen, thuis en op straat. Daarnaast had hij last van benauwdheid, problemen met spijsvertering en zijn vandladning, dit laatste waarschijnlijk door prostaatproblemen. Hij liet zich opnemen in de privékliniek van Dr. Medicus Seligmann Trier. De kliniek lag in de Bredgade, achter Kongens Nytorv waar toen en nu het Koninklijk Theater staat. Daar had hij als student avond aan avond op het schellinkje gezeten, gefascineerd door de komedies van Holberg en vooral door een fantastische, nieuwe opera uit Wenen: Don Giovanni.
Op zijn doodsbed komen vele herinneringen boven. Door het grote raam ziet hij de wisselende luchten. Daar krijgt Kierkegaard nooit genoeg van. Hij is een stadsmens die altijd naar buiten wil en iedere dag de stad uit wandelt op zijn ongelijke benen, over de stadswallen, naar de meren en de dorpen om Kopenhagen heen.

De wallen werden afgebroken, langs de meren lopen nu verkeersaders en er staan dure appartementen. De dorpen, zoals Frederiksberg, zijn stadsdelen geworden. Aan de overkant van de drie grote meren, op de wandelpaden die ooit dosseringen heetten, hijgen nu joggers. Maar de luchten zijn er nog, snel wisselend door de harde oostenwind van de Sont of de Zuidwester uit Jylland. Heeft Kierkegaard, de theoloog die geen genoegen nam met het zelfvoldane zondagschristendom van zijn tijd en altijd in de marge bleef, het raadsel van het sterven kunnen benaderen in die kamer met de hoge, lichte ramen?
Der Wolken, Luft und Winden
Gibt Wege, Lauf und Bahn
Der wird auch Wege finden,
Da dein Fuss gehen kann.
zingen de gelovigen van de Lutherse kerk.
Een eeuwigdurend ogenblik - ik hoop dat Dalager's roman vertaald gaat worden.

Geen opmerkingen: