zondag 14 december 2008

Nomade van nu

Free movers

In de NRC van 16 oktober ’08 staat een artikel over “free movers” – mensen die door Europa trekken en nu eens hier, dan weer daar, een paar jaar werken en wonen. Naast het feit dat Amsterdam helemaal niet zo populair is als je zou verwachten (vanwege de geforceerd “weirde” en tegelijk gesloten cultuur) viel me op hoe positief men oordeelt over dit ontwortelde bestaan. De onderzoeker/journalist was zelf getrouwd met een Deense, die hij had ontmoet in Florence. Nu wonen ze in Århus, hoe lang nog mag God weten; misschien roept de vrijheid opnieuw.
Wat een verschil met de zielige “statenloze” van na de 2e Wereldoorlog. Met de traditionele “vreemdeling” – zigeuner, nomade: gehaat, gevreesd en vaak ten onrechte beschuldigd van allerlei antisociaal gedrag. Met de 19e-eeuwse migranten, met de economische en politieke vluchtelingen van deze tijd. De ellende is een inspiratiebron voor zangers en schrijvers geworden, zoals in “I pity the poor immigrant”, een lied van Bob Dylan over de kwetsbaarheid van de stakker die huis en haard heeft moeten verlaten. Prachtige interviews over ontworteling staan in het boek “Miss Concordia” van Carolijn Visser. Ze tekent de verhalen op van vrouwen die, om welke reden dan ook, naar een ander land verhuisd zijn. Die altijd heimwee hebben naar een verloren thuis, dat ook als ze even terug zijn nooit meer thuis is.

De vreemdeling, zoals beschreven door de van oorsprong Bulgaarse schrijfster Julia Kristeva, komt ook voor bij Margot Dijkgraaf in haar boek “Franstalige literatuur van nu”. Maar nu is de toon al positiever:
“Nergens ben je méér vreemdeling dan in Frankrijk, en toch ben je het nergens beter. In Kristeva’s visie is de vreemdeling geen slachtoffer: hij heeft vaak voor ontworteling gekozen, bevindt zich altijd in de marge van de maatschappij die hem opneemt en staat ook aan de zijlijn van de gemeenschap die hij verlaat. Dat geeft hem de positie van een nachtwaker, van een lucide slapeloze, in staat een hele caleidoscoop van identiteiten aan te nemen.” Die nomadische identiteit noemt Kristeva een “vreemd soort geluk”.
Zelf ben ik als lucide slapeloze door de diverse stadia van zieligheid, vreemd geluk en verwarring over mijn identiteit gegaan – om langzamerhand tot de ontdekking te komen dat het een heel gewoon geluk is om een vaderland en een moederland – Denemarken – te hebben en tweetalig te zijn opgevoed.

Zielig: ik zit in de klas op de lagere school, en de juf heeft de kaart van Denemarken opgehangen. Met een lange stok wijst ze de steden aan en noemt de namen, uitgesproken op z’n Hollands, terwijl ik me stil houdt. Ten slotte zegt ze: Fredericia. Fre-de-rie-sie-aa. En voegt er aan toe : “we hebben een meisje in de klas dat half Deens is, en dat is Inge. Inge, wil jij de naam van die stad eens uitspreken zoals de Denen dat doen?” Ik voel dat ik kleur en noem de stad bij haar juiste naam. De klas barst zoal te verwachten was in schaterlachen uit; de juf lacht het hardst. “Val-de-trap-af” roept ze en veroorzaakt een nieuwe pretgolf.

Vreemd geluk: ik droom jarenlang dezelfde droom. Mijn beste vriendinnetje, Hollands tot in het merg, gaat met me mee naar ons stadje in Jylland. We fietsen door een droomlandschap in Schleswig en bereiken ten slotte de grens bij Lille Jyndevad. Dan rijden we door naar Varde, dat nog helemaal als vroeger is. Ik laat haar alles zien: het grote huis met zijn geheimzinnige hoekjes, de schemerige zolder vol oude spullen en de rode bank met klapdeksel, waar de Lego en de houten letterblokken liggen, met de magische letters ø,æ en å. De enorme tuin, met bloemen- en groentebedden, een washuis, een achtererf. Daarna fietsen we samen over de smalle grindwegen van de vijftiger jaren naar het zomerhuis aan de westkust. Een droomhuis, maar het bestaat echt. Het ligt op een duintop met uitzicht op zee en heeft rode vakwerkmuren onder een rieten dak. (Mijn grootmoeder had, toen ze er alleen voor kwam te staan, geen geld om het aan te houden en heeft het verkocht – nu is het tóch een droomhuis geworden, in zwart-wit, beverig oprijzend tussen de duinen op oude filmpjes..)

Identiteit: de crisis kwam gek genoeg toen ik zelf kinderen kreeg. Iedere zomer gingen we op vakantie naar Denemarken, huurden huisjes aan de westkust, leerden de kinderen een paar woordjes Deens. Toen stierf mijn grootmoeder en ondanks mijn protesten werd ook het grote huis verkocht. Er was niets meer over, behalve twee graven – en de familie, verspreid over Fyn en Sjælland. Ik wilde dat mijn kinderen in Denemarken zouden opgroeien en bezocht makelaars. We zochten werk in Jylland, We praatten nachtenlang. Het werd niets, de stap zou te groot zijn. Dachten we.

In april 2002 stierf Anni, een achternicht die, ongetrouwd en kinderloos, nog in haar ouderlijk huis op Amager woonde. Anni was een schrijfster, maar veel te verlegen om met haar schetsen en verzen naar een uitgever te stappen. Net als Kafka werkte ze bij een verzekeringsmaatschappij, die “Hånd i Hånd” heette en net als Kafka had ze een hekel aan haar saaie, administratieve werk en haar sullige, bij tijd en wijle boosaardige collega’s. “Hån i Hån” zei ze altijd. Ze stierf heel plotseling, naast een voor de Påskefrokost gedekte tafel. De gasten, die door de tuindeur binnen waren gekomen omdat ze niet opendeed, zagen haar liggen, naast een pak toast.
Wij rouwden. Anni was gek en lief, kwam ieder jaar bij ons in Amsterdam met Sinterklaas en maakte de avond tot een literair feest met haar lange en geestige gedichten.
Toen haar testament geopend werd bleek dat ze alles had vermaakt aan een paar (achter)neven en –nichten, vijf in totaal. Ik zat bij de gelukkigen. De villa aan de Hindustanvej was sinds de aankoop in de jaren ’30 verveelvoudigd in waarde en toen de successierechten waren betaald werd het bedrag naar mij overgemaakt. Het was precies genoeg voor de aankoop van een klein, tamelijk verwaarloosd huis in het goedkope gebied net boven de Limfjord.
Daar reis ik nu heen, vele keren per jaar. Er wonen veel “pensionister” en verder kunstenaars, oude hippies en gewone natuurliefhebbers, die de stad ontvlucht zijn. We hebben het huis opgeknapt en in de tuin, een groot verwaaid veld, hebben we bomen geplant. Binnen een half jaar was ik opgenomen in de plaatselijke vriendenkring - en mijn man ook, al vindt men wel dat hij eens wat Deens moet gaan leren…
Hoor ik hier of hoor ik daar? Als ik zeg: “nu ga ik naar huis” waar ga ik dan heen? Wat doet het er eigenlijk toe? Ik ben een “free mover” geworden.

Geen opmerkingen: