“Genade en waarheid ontmoeten elkaar….”
In de lange hete zomer van 1843 werkte op een zolderkamertje in Kopenhagen een jonge filosoof, afkomstig uit het milieu van de "Indre Mission", de Inwendige Zending, aan een roman. De titel was: Enten/Eller, Of/of. De roman behandelde de existentiële keuze tussen een zintuiglijk, op genot en schoonheid gebaseerd leven en de tegenhanger daarvan: een levenshouding waarin de morele plicht, die zuiverend en bevrijdend werkt, voorop staat. Een middenweg of compromis bestond voor hem niet. Hij heette Søren Kierkegaard. Een volle eeuw later pakte Isak Dinesen het thema van de brede en de smalle weg op in haar novelle “Babette’s Feast”.
In het hoge noorden, in een klein vissersdorpje aan de ruige westkust van Denemarken, bloeide een kleine gemeenschap, onwetend van de dilemma’s van hun beroemde landgenoot. Hun leider en profeet, met zijn twee beeldschone dochters Martina en Filippa – vernoemd naar de grote hervormer Martin Luther en zijn beste vriend Philip Melanchton – hield het ware geloof in ere. Iedere week kwamen de dorpelingen bij elkaar na de zondagsdienst en zongen eendrachtig over het nieuwe Jeruzalem, waarna de predikant de preek nog eens overdeed in een vlammend betoog over het hemelse rijk dat ons allen wacht na de ballingschap op aarde - als wij het aardse tenminste volledig verzaakt hebben.
Lorens Løwenhielm, een jonge officier, wegens wangedrag verbannen naar zijn vrome tante in deze uithoek van het land, zag Martina tijdens een rit langs de kust. Onmiddellijk kwam een hevig verlangen in hem op naar een rein en verheven bestaan, uiteraard met haar aan zijn zijde - een bestaan zonder speelschulden, dronkenschap en duels. Op aanbeveling van tante kreeg hij toegang tot de kleine pastorie en wekenlang zong hij de vrome gezangen mee en piekerde ondertussen over een manier waarop hij het meisje zijn liefde kon verklaren, iets waar hij gewoonlijk geen moeite mee had. “Genade en waarheid ontmoeten elkaar, “ hoorde hij de predikant galmen. “Gerechtigheid en vrede kussen elkaar”. Een kus, dacht hij, een kus. Maar hij leek wel verlamd door de kuise onschuld van zijn aanbedene. Pas bij het afscheid kuste hij haar hand en zei:”nooit zullen wij elkaar weerzien”.
Een jaar later belandde een operazanger uit Parijs, die te midden van het ongerepte natuurschoon bijkwam van een tournee, in de dorpskerk. Verstijfd van emotie luisterde hij naar de bovenaardse sopraan van Filippa, die als een leeuwerik boven het gemurmel uitsteeg. In zijn verbeelding zag hij haar triomfen vieren op alle Europese podia en vroeg direct toestemming aan de oude vader om haar zanglessen te mogen geven, zodat ze voortaan als een engel zou zingen in de kerk, ad majorem gloria Dei. De predikant, die nog nooit een paap in levende lijve had gezien, verbleekte even, maar gaf toch zijn fiat. Filippa maakte snelle vorderingen en begon samen met Achille Papin, want zo heette de beroemde zanger, het duet uit Don Giovanni in te studeren waarin Zerlina verleid wordt. Onwillekeurig nam Achille aan het slot van het duet zijn studente in de armen – en ’s middags al kreeg hij een briefje van de vader, die mededeelde dat zijn dochter van verdere lessen afzag.
Jaren later – de oude profeet was gestorven en de twee vrome dochters zetten zijn levenswerk voort – klopte tijdens een stormachtige nacht een wanhopige, doorweekte gestalte aan bij de pastorie. Ze haalde zwijgend een brief tevoorschijn, geschreven in het Frans. Hij was afkomstig van Achille, die hen verzocht een keurige vriendin van hem, onschuldig slachtoffer van de burgeroorlog van 1870, in hun huis op te nemen, daar ze anders zou sterven. “Babette kan koken” had hij onderaan geschreven.
Dat kon ze zeker. En ze kon goed boodschappen doen, voor minder geld dan de zusters ooit gedacht hadden. Ze werd een gevreesd afdingster in het haventje en op het marktje, en het huishouden marcheerde als nooit tevoren. Men raakte gewend aan Babette, aan haar zwijgende, stoïcijnse optreden. De armen waardeerden vooral de heerlijke inhoud van de soepketel waar haar werkgeefsters onbekommerd mee rondgingen.
Toen won Babette plotseling de hoofdprijs in de loterij van Parijs. Een kennis had haar loterijbriefje jaar in jaar uit vernieuwd. De zusters waren bedroefd: nu zou ze met haar tienduizend francs de thuisreis kunnen aanvatten, en de armen waren terneergeslagen in het vooruitzicht van de waterige pap die voortaan weer hun deel zou zijn. Maar het liep anders, want Babette vroeg toestemming om de maaltijd, die de dorpelingen hadden gepland voor de viering van de 100e geboortedag van hun herder, op eigen kosten te mogen bereiden.
En dan verschijnen er plotseling vreemde, duivelse zaken in de pastorie. Een kooi met kwartels. Enorme, levende schildpadden. Kisten met allerlei dranken – toverdrank wellicht. De bewoners lopen hoofdschuddend te hoop en fluisteren met elkaar. Een heksensabbat gaat het worden, de viering waarmee ze hun geliefde leider hadden willen eren. Maar uit liefde voor de twee misleide zusters spreken ze af met geen woord te reppen over de ingenomen spijzen en dranken. Ze zullen eten – en zwijgen, op de gebeden na.
Lorens Løwenhielm is ook uitgenodigd, mét zijn vrome oude tante. Hij heeft inmiddels een veelbewogen leven geleid. Trouwde met een adellijke dame en was als diplomaat gestationeerd in Parijs, waar hij ooit samen met generaal Galliffet, de beul van de Parijse Commune, dineerde in het beroemde Café Anglais. Galliffet was vol bewondering voor het hoofd van de keuken daar, een vrouw nog wel. “Waarlijk,” had hij gezegd, “deze vrouw is in staat iedere maaltijd in Café Anglais te veranderen in een heel bijzondere liefdesaffaire, een verhouding van het edele en romantische soort, waar men geen onderscheid meer ervaart tussen lichamelijke en geestelijke verzadiging.”
Løwenhielm valt tijdens het diner van de ene verbazing in de andere. Echte Amontillado, échte Clos Vougeot, échte ‘Cailles en Sarcophage’ (kwarteltjes in bladerdeeg) en … “dit is beslist een Veuve Cliquot 1860!” – er is maar één plek in de hele wereld waar iets dergelijks geserveerd wordt en dat is het Café Anglais in Parijs. Het vrome volkje om hem heen vindt alles wel heel lekker, maar hun piëteitsvolle zwijgen over het gastmaal - dat bij nader inzien geen heksensabbat maar wel eens een bacchanaal van de duivel zelf zou kunnen zijn - overheerst. Later komen onder invloed van de heerlijke spijzen en dranken de tongen toch los en ze leggen opgewekt hun oude ruzies bij, biechten verzwegen rotstreekjes op, beloven hartstochtelijk beterschap en nemen elkaar ten slotte bij de hand om het oude gezang over het hemelse Jeruzalem te laten klinken. En dan staat de oude Løwenhielm op voor een tafelrede, de vroomste die hij ooit in zijn leven heeft gehouden.
“Genade en waarheid ontmoeten elkaar” zegt hij ontroerd. “Rechtvaardigheid en vrede zullen elkaar kussen. Mensen denken dat ze moeten kiezen in het leven en beven van angst bij de risico’s die ze daarbij menen te lopen. Maar vrees niet! Onze keuzes zijn van geen enkele betekenis. Wat we weggeven, krijgen we terug, ja zelfs wat we ver van ons geworpen hebben, wordt ons weer gegeven. Want genade en waarheid ontmoeten elkaar!” De broeders en zusters hebben niet helemaal begrepen wat hij heeft gezegd, maar de plechtige uitdrukking op zijn gezicht en de lieve, bekende woorden hebben hen diep bewogen. En zo krijgt Løwenhielm eindelijk zijn plaats aan de tafel van de profeet.
De gasten nemen afscheid en Martina en Filippa gaan naar de keuken waar Babette bleek van vermoeidheid voldaan voor zich uitkijkt en een klein slokje Clos Vougeot neemt.
Ze komen afscheid nemen. Babette zal de rest van haar hoofdprijs gebruiken om terug te keren naar Parijs. Tot hun verbijstering vertelt ze dat het geld schoon op is. “Ach, nu ben je weer arm” zeggen de zusters, die nauwelijks weten hoe ze moeten kijken. “Nee, mesdames” zegt Babette, “ik ben een kunstenaar. En een kunstenaar is nooit arm, want zij wil maar één ding: alles wat ze in zich heeft geven, en weten dat ze anderen volkomen gelukkig maakt. Er klinkt een lange schreeuw door de wereld uit de harten van de kunstenaars: sta ons toe onszelf tot het uiterste te geven!”
Babette vertolkt de stem van Karen Blixen, of liever haar pseudoniem Isak Dinesen, een mannennaam, die ze had aangenomen om het mannelijk privilege te krijgen vrij te zijn van de dwang tot beschikbaarheid. In haar kleine, tochtige studeerkamer aan de Sont schreef ze haar verhalen, teruggetrokken en ziek, bewonderd en geliefd door haar vrienden en verafschuwd door de familie en de rest van het keurige Denemarken. Verhalen die een antwoord waren op de bange vragen van de eenzame filosoof. De echo’s van de harde keuzes van Kierkegaard klonken nog na in de brave lutherse kerkjes. Hij had de burgerlijkheid om de oren geslagen met hun gemakzuchtige Christendom en de zelfvoldane burgers zijn strenge, compromisloze existentie voorgehouden: een sprong in de afgrond die God heet. Zónder lichamelijke liefde – hij zette zijn verloofde aan de kant – en zónder gezellige maaltijden – zijn kameraden uit zijn studententijd waren hem kwijtgeraakt aan de ascese. Isak Dinesen heeft een heel ander geloof uitgedragen. De kunstenaar die zichzelf geeft in haar werk en net als generaal Galliffet geen onderscheid meer maakt tussen geest en materie. “Mijn God heeft me alles gegeven – en ik geef Hem iets daarvan terug” zei ze over haar eigen werk.
“Verlangen verenigt alle menselijke wezens. Het negeren van verlangen snijdt mensen af van hun ware menselijkheid, die altijd zal bestaan als het geven en het ontvangen. … De arme en vertrapte kan de menselijkheid doorgeven aan de koning en de koning zal het geven aan iemand aan het hof of aan een passerende kunstenaar, die het naar een volgende stad brengt. Vreemd en heerlijk, zoals we in een dergelijke doorgaande gemeenschap verbonden worden met vreemdelingen die we nooit gezien hebben en met vrouwen en mannen die gestorven zijn, van wie we de naam niet eens kennen. Dieper verbonden dan wanneer we elkaars hand vast zouden houden … “
Babettes Feast (Deense titel : Babettes Gaestebud ) verscheen in 1957 in de VS in “Ladies Home Journal” en in 1958 in haar verhalenbundel Anecdotes of Destiny.
De gelijknamige film van Gabriël Axel, met in de hoofdrol Stephane Audran, kreeg in 1986 de Academy Award voor “Best Foreign Film” en is ook uitgebracht op video.
vrijdag 17 oktober 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten