Aan de muur van mijn werkkamer hangt een schilderij van ons vroegere huis. De schilder is met zijn ezel in de tuin onder de lijsterbesboom gaan zitten en heeft een lange tak als voorgrond genomen. De schaduw van die tak valt op het gras, een lange groene vlek, die naadloos overgaat in een struik tegen de westelijke muur. Mijn zwager heeft het doek onlangs schoongemaakt en opeens was er weer diepte in al dat belabberd geschilderde groen. Je kon het huis weer zien, en een deel van de tuin ervóór.
Op de gevel staat een jaartal, 1894. Ooit, op mijn rug in het gras, terwijl ik wolken voorbij zag zeilen en droomde en wachtte tot de zon weer te voorschijn zou komen, dacht ik: als het huis 100 jaar wordt ben ik 42. Het was onwerkelijk, zo ver weg.
De tuindeur staat open, het is zomer. Ook hier wreekt zich de gebrekkige kwaliteit van het kunstwerk, er is nauwelijks perspectief en de opengeslagen deur lijkt een losstaand object dat in het gras is gezet. Als ik naar binnen ga is er een diepe afstap. Dan sta ik in "herreværelset" met links het mahonie bureau, tegen de andere muur de sofa met het enorme schilderij van Groenland erboven, en rechts, naast de deur naar de spreekkamer, de leunstoel waarin mijn grootvader iedere dag om half één, precies een half uur nadat hij zijn warme maaltijd had gegeten, naar de nieuwsberichten (Pressens Radioavis) luisterde, met een vers opgestoken sigaar. Naast hem stond een klein tafeltje, ook mahonie - het glanzende hout van de welgestelde burgers - waar boeken op lagen en een enorme, wanstaltige asbak met een visachtig ornament. Mijn grootvader was plattelandsarts, tegen heug en meug gevestigd in het provincieplaatsje Varde. Als jonge vrijgezel, net afgestudeerd in de medicijnen, was hij in Groenland geweest. In die tijd, het begin van de 20e eeuw, was Groenland een woest continent waar de Inuit leefden zonder veel verbinding met hun koloniale heersers in Denemarken.
Wij hebben daar nog familieleden rondlopen, onze halve Inuitachterneven en -achternichten. Ze heten geen Rohleder.
Later, toen hij getrouwd was probeerde hij te aarden in het provinciale milieu van het thuisland. Het lukte maar slecht. Het jonge gezin vertrok naar de Fær Øer, waar mijn grootmoeder, dol op theevisites en bridgen, zich drie jaar lang stierlijk verveelde. Ten slotte gaf mijn grootvader het op en werd districtsarts, "kredslæge", in Varde. In de ochtenduren ontving hij een paar patiënten in zijn spreekkamer en 's middags, na het radionieuws en een dutje, ging hij visites rijden. Soms nam hij me mee. Na één bezoek aan een boerenfamilie, waar hij het jongste kind inentte tegen de pokken en controleerde of ze hun wc hadden aangesloten en het schijthuisje op het achtererf hadden gesloopt, hield hij het voor gezien. Hij zette de oude Opel in de berm, liep een korenveld in, terwijl ik achter hem aan kwam, en ging liggen op een zonnig plekje. Samen keken we naar de wolken. Na een tijdje plukte hij een korenaar en overhoorde me. Er det havre eller hvede? Havre, zei ik. Want dat zag ik aan de belletjes. Bjælderne. En dan begon hij zachtjes te zingen. Jeg er havren, jeg har bjælder på.
Ik loop de kamer uit naar buiten en sta weer onder de lijsterbes. Een windvlaag schuift een wolk voor de zon. Uit de keukenafvoer stroomt water met een zacht klokkend geluid het putje in. Het schilderij is gesigneerd met een onleesbare naam en daarnaast het jaartal 1949.
donderdag 16 oktober 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Wat een mooi stukje Rhoen!!!
Een reactie posten